zaterdag 29 juni 2013

De zekerheid van goud


Aurum per medios ire satellites
Et perrumpere amat saxa potentius
Ictu fulmineo.

“Goud passeert met gemak oplettende wachters
en geniet ervan om zelfs de hardste steen te doorbreken
met de kracht van een donderslag.”

— Horatius, Ode III.16, regel 12



Dit artikel is opgedragen aan Brecht Arnaert, die er ongetwijfeld veel van zijn eigen inzichten in zal herkennen. Ik schrijf dit met dankbaarheid voor onze vele gedachtewisselingen, en met de wens dat er nog veel meer mogen volgen.



De economie verkeert in zwaar weer, en alleen de zekerheid van goud kan ons veilig door de storm brengen. Nu is een terugkeer naar de gouden standaard vandaag de dag beslist geen breed gedragen idee onder economen, maar toch is het precies wat we eigenlijk nodig hebben.

De veelgehoorde afkeer van een gouden standaard berust op aannames, dogma’s en een gebrek aan economische kennis. Steevast beweren de volgelingen van John Maynard Keynes dat herstel van de gouden standaard ons verschrikkelijk onheil zou brengen. Hun grote voorganger was immers tegen de gouden standaard, en ook vandaag slikken Keynesianen dat verhaal als zoete koek. Ze laten geen kans voorbij gaan om goud te besmeuren met hun venijnige kritiek, maar ze hebben het fout.

Het onheil dat ze zo zeggen te vrezen is hier al, en het is juist ontstaan omdat we de gouden standaard verlaten hebben. Hun probleem is dat ze hun held, Keynes, zien als een economisch genie. In realiteit was hij helemaal geen econoom, maar een ideoloog. En al veel te lang hebben wij geluisterd naar zijn ideologisch gemotiveerde vooroordelen. Al veel te lang betalen wij daarvoor een hoge prijs. Tijd om het goud eens op te poetsen, want onder het vuil van de Keynesiaanse dogma’s blinkt het nog steeds.

woensdag 12 juni 2013

Amerika werd groot als libertarische samenleving


Als libertariër, en dus pleitbezorger van zo min mogelijk overheid, moet ik maar al te vaak horen hoe onrealistisch dat denkbeeld zou zijn. “Een libertarische samenleving heeft nooit bestaan,” heet het dan.

Die triomfantelijke dooddoener zou moeten aantonen dat de maatschappij niet kan bestaan zonder een grote en zorgzame overheid. Ten eerste is dit niet bepaald een geldig argument: dat iets niet eerder heeft bestaan betekent geenszins dat het nooit kan bestaan. Als dat immers het geval was, dan leefden wij nog in grotten, gehuld in dierenvellen.

Ten tweede, en wellicht nog veel belangrijker: de uitspraak klopt gewoon niet. Er hebben diverse libertarische samenlevingen bestaan in de menselijke geschiedenis. Samenlevingen met een minimale overheid en maximale persoonlijke vrijheid. Niet alleen hebben ze bestaan: ze bleken keer op keer extreem succesvol.

donderdag 6 juni 2013

De crisis te lijf: een geschiedenisles

De economische malaise wordt op een totaal verkeerde manier aangepakt. We moeten leren van fouten uit het verleden, en het ditmaal beter doen.

Hoe gaat men een crisis te lijf? Laten we kijken naar het verleden, naar de Grote Depressie van de jaren dertig, want daar ligt het antwoord. Wel moeten we er eerst een dikke laag sociaaldemocratische onzin van afvegen. Want maar al te vaak mogen we aanhoren dat het progressieve beleid van Franklin Delano Roosevelt, gecombineerd met de “economische stimulans” van de Tweede Wereldoorlog, er voor zorgde dat de VS en de wereld uit de depressie werden getild.

De waarheid is exact het tegenovergestelde: de New Deal heeft een crisis die snel voorbij had kunnen zijn veranderd in een depressie die de wereld jarenlang heeft geteisterd (en de opkomst van Hitler mogelijk heeft gemaakt). De oorlog heeft de misère alleen maar erger gemaakt.

zondag 31 maart 2013

Pasen? Ooster!

Net als de meeste Christelijke feesten is Pasen voor een groot deel een amalgaam van oudere tradities, die de Christenen hebben overgenomen van andere geloven. Er is niet heel veel authentieks aan: net als het gehele Christendom is het paasfeest een toonbeeld van een over de jaren bijeengeraapte mythologie, ontdaan van de wortels. Daardoor mist het nu toch echt iets: als een fraai bos bloemen, dat wellicht mooi op tafel staat, maar waarvan de stengels niet meer met de aarde zijn verbonden. Vergeef me derhalve, maar ik wens u geen zalig Pasen. In plaats daarvan beroep ik mij op een oudere traditie: ik wens u een gelukzalig Ooster.

Dat woord herkent u wellicht aan de hand van de Engelse naam van Pasen: Easter. Het is een pre-Christelijke term, die verwijst naar de Germaanse godin Ôstara. In de Angelsaksische talen, de voorlopers van het Engels, heette zij Ēostre of Ēastre. Dat deze naam op de woorden “oosten” en “east” lijkt is niet toevallig: haar feest was het lentefeest, de viering van het nieuwe licht. En iedereen weet dat de zon, bron van al het licht, opkomt in het oosten. De woorden Ôstara, Easter, oosten etc. zijn hoogstwaarschijnlijk allemaal afgeleid van het Proto-Indo-Europese woord voor zonsopkomst, Ausṓs.

Dergelijke lentefeesten zijn heel oud, net als het archetype van de lentegodin. Bijna alle Indo-Europese culturen hebben een dergelijke traditie, en de Christenen hebben de datum van hun feestje gewoon aangepast om daar mee samen te vallen (op dezelfde manier dat ze hun kerstfeest bewust lieten samenvallen met de midwinterviering). In het Engels hebben ze, zoals wel blijkt, zelfs de naam niet eens aangepast.

Dus nee, met dat Christelijke feestgebeuren heb ik toch wat minder. Hun interpretatie van het lentefeest mogen ze zelf houden. Ik gun iedereen dat van harte. Ik betreur enkel wel dat ze hun religie met grof geweld hebben opgelegd aan mijn voorouders. Het gevolg is dat veel te weinig mensen nog kennis hebben van de prachtige en rijke Germaanse cultuur. Maar u heeft nog tijd: het Germanen deelden het jaar in twee seizoenen, zomer en winter. Het begin van de zomer werd gevierd gedurende de maand april—het daadwerkelijke begin van de zomer was op de eerste mei.

Dit hebben de Christenen ook overgenomen, althans in Duitsland, door de nacht van 30 april op één mei te portretteren als een heksennacht—Walpurgissnacht. Dat grijpt terug op het Germaanse geloof dat zomer de tijd van leven en licht is, en winter de tijd van dood en duisternis. Op de laatste nacht vóór de zomer kon de duisternis nog één keer om zich heen grijpen. (Overigens ligt het aantal ongelukken en sterfgevallen in de laatste dagen van april inderdaad onevenredig hoog, en daar is nooit een verklaring voor gevonden.)

De Germanen namen in ieder geval het zekere voor het onzekere: gedurende april hielden ze feesten ter ere van Ôstara. De maand die wij april noemen heette zelfs Ôstarmânoth: de maand van Ôstara. Door deze godin van licht en leven te eren wilde men het duister bezweren, zodat de zomer kon aanbreken. In de laatste nacht van de wintertijd werden grote vuren ontstoken, die de hele nacht bleven branden, en zo werd de duisternis op afstand gehouden. In het noorden en oosten van ons land zien we die traditie nog terug in de paasvuren.

In ieder geval: ik ben er wellicht nogal vroeg mee, maar ik wens u alvast een gelukkig Oosterfeest, en een lange, warme zomer. Bij mij zal het vuur branden, op de laatste nacht vóór de tijd van zomer. Bij u ook? Ik hoop het van harte: laten we ons niet helemaal doodstaren op de gekerstende cultuurvormen van onze beschaving, en ook wat meer oog hebben voor de aloude Germaanse elementen, die beslist nog aanwezig zijn.

---

De discussiedraad op Facebook over dit artikel bevindt zich hier.

woensdag 20 maart 2013

Het nieuwe nationalisme

De Eurofielen beweren voortdurend dat het nationalisme eng en gevaarlijk is. Is dat wel zo? In het verleden is het nationalisme weliswaar misbruikt voor wandaden, maar nu kan het juist onze redding zijn.

zaterdag 23 februari 2013

Nederland is een republiek


Tegenstanders van de Nederlandse monarchie, waartoe u ondergetekende mag rekenen, stellen dat ons land een republiek zou moeten worden. Het geval wil echter dat Nederland al een republiek is. De monarchie die ons sedert 1813 opgedrongen wordt is vanaf dag één onwettig geweest, en heeft geen enkel bestaansrecht. De monarchale ambities van de Oranjes zijn net zo abject als de Franse overheersing die ons daarvóór op het bord werd gesmeten.

woensdag 20 februari 2013

Hoe krijgen we het spoor terug op de rails?

Afgelopen zondag schreef ik een kritisch artikel over de NS. Mijn ongenoegen ontmoette bijkans universele herkenning en weerklank. Maar wat zijn mijn oplossingen? Ik kreeg die vraag meer dan eens – en terecht! Iedereen met een gedegen observatievermogen, een bruikbare woordenschat en een pen of toetsenbord kan een bijtende kritiek schrijven. Zelf bruikbare suggesties bieden voor verbetering is stukken lastiger. De reden waarom ik die zondag achterwege liet was simpelweg het feit dat ik de kritiek voor iedereen leesbaar wilde houden. Dus ook voor mensen die mijn oplossingen wellicht afwijzen. Hierbij alsnog mijn visie op de vraag, hoe wij het spoor weer op de rails kunnen krijgen.

De oplossing die men hoort vanuit linkse hoek is “hernationalisering” van de NS en ProRail. Dat is niet alleen onverstandig, het is zelfs onmogelijk – om iets te nationaliseren moet het eerst geprivatiseerd zijn, en dat zijn deze “bedrijven” niet. Het zijn staatsbedrijven: de overheid is nog immer eigenaar van de hele tent. We hebben te maken met een nep-privatisering. Een truc. Iedere keer dat er iets misgaat kan men nu roepen “dat komt door die nare privatisering!” terwijl de overheid in het geniep nog altijd de baas is op het spoor.

Nee, de oplossing ligt niet in méér van hetzelfde – méér overheid – maar juist in echte privatisering. De NS en ProRail worden op dit moment zwaar gesubsidieerd door Vadertje Staat (met 3,3 miljard per jaar) en hebben feitelijk geen concurrentie. Op enkele tracés worden private aanbieders toegelaten, en die doen het dikwijls beter dan de NS, maar dat is vaak ergens in een uithoek van het land. Overal waar het echt telt zorgt de NS er wel voor dat ze haar monopolie behoudt. Bovendien wordt het concurrenten onmogelijk gemaakt om te concurreren: ze mogen met hun prijzen niet “te ver” onder de NS-prijzen gaan zitten, en onlangs stelde de NS zelfs voor om overal één verplicht tarief op te leggen (namelijk het NS-tarief).

Dat is geen privatisering, dat is socialisme met een fopneus. En het zal niet verbeteren totdat NS en ProRail de tucht van de markt voelen, door ongehinderde concurrentie en een einde aan alle overheidssubsidies. Dan pas, en geen seconde eerder, worden de problemen opgelost die nu blijven etteren in een bedrijfscultuur die is doordrenkt van bureaucratisme en de typische arrogantie van een monopolist.

Wat zijn tenslotte de echte problemen? Het primaire probleem is een mate van chaotische complexiteit die enkel ontstaat als slordigheid niet wordt gestraft door het vertrek van de klant richting concurrent. Er is immers geen concurrent. De NS en ProRail hebben talloze technocratische plannen en vernieuwingen op elkaar gestapeld, jaar na jaar, en nu lijkt zowel hun bestuurlijke model als hun infrastructuur vooral op de rommelzolder van een enigszins gestoorde oudtante met een neiging om ieder prul te bewaren.

In theorie moest het leven voor de klant “gemakkelijk” gemaakt worden, dus zijn er allemaal ingenieuze schema’s en constructies ontworpen om te zorgen dat aansluitende treinen waar mogelijk stil komen te staan op perrons naast elkaar. Leuk, maar dat vereist eindeloos veel wissels en bijzonder onoverzichtelijke planning om te zorgen dat treinen elkaar niet raken. Enorm arbeidsintensief, en daar komt nog bij dat die wissels kwetsbaar zijn – zowel voor beschadigingen als voor weersomstandigheden. Waarom denkt u dat andere landen minder last hebben van winterweer? Ze hebben een minder complex schema van aankomst en vertrek, en ze hebben minder wissels.

In de praktijk is deze hele gang van zaken niet bepaald klantvriendelijk. Het is een technocratenoplossing voor een denkbeeldig probleem. Echte service naar de klanten is er niet; niemand bij de NS heeft de klant ooit gevraagd wat die wilde. Men dacht het wel te weten, en bedacht een “oplossing”. De klant kan nu lekker overstappen van perron 1 naar perron 2, maar van begin herfst tot in de lente is er voortdurend ellende op het spoor. In de zomer ben je ook niet veilig, want dan hebben die talloze wissels last van de hitte! Komt nog eens bij dat het proces enorm arbeidsintensief is – er zijn erg veel mensen nodig om al die wissels en processen in de gaten te houden – en daarom ook erg dúúr.

Ik weet zeker dat de gemiddelde klant liever wat vaker van perron 2 naar perron 10 loopt, als dat al die ellende oplost en zijn kaartje ook nog eens goedkoper maakt. En geloof me; ik kan garanderen dat dit mogelijk is. Want het alternatief dat ik beschrijf bestáát, en het is géén staatsbedrijf. In Japan heeft men de hele bende begin jaren ’80 geprivatiseerd, en vervolgens is de aanpak die ik voorstel daar gehanteerd. De drukte op het spoor is daar vergelijkbaar met de situatie in ons land, dus het biedt een mooi perspectief. Er zijn daar geen onnodige wissels. Het spoor bestaat zo veel mogelijk uit aaneengesloten rails. Er is niet één aanbieder, maar meerdere concessiehouders. Bij de stop op een station op de grens van twee concessiegebieden stapt de ene bemanning uit, de andere in – en de trein rijdt verder zonder vertraging. Ook tijdens een sneeuwstorm rijden alle treinen, zonder significante vertraging.

Het Japanse spoor is niet perfect, dat beweer ik niet, maar dat heeft voornamelijk met de Japanse mentaliteit te maken: ze willen dat het efficiënt is. De burger daar maalt geen moment om klantvriendelijkheid of gemak. Als het maar snel en effectief is. Dus dat levert de aanbieder. De prioriteiten in Nederland liggen anders. Wij bekommeren ons er om als mensen met veel bagage (of ouderen, of gehandicapten) van perron 2 naar perron 8 moeten lopen. Maar daar is geen complexe technocratenoplossing voor nodig! We kunnen op grote stations van die loopbanden aanleggen, zodat mensen die dat nodig hebben dáár op kunnen staan. Uiteindelijk goedkoper en gemakkelijker. Zo’n oplossing verzint een aanbieder op de vrije markt. De NS bedenkt dat in geen honderd jaar.

Dat is mijn voorstel: de Japanse aanpak, met een Nederlandse insteek. Efficiency en klantvriendelijkheid, hand in hand. Het is niet moeilijk. Je moet alleen even buiten de hokjes van een fantasieloos staatsbedrijf durven kijken. Waar wachten we op? Splits de NS in meerdere delen, en verkoop de hele tent per concessiegebied aan een marktpartij. Breng zowel spoor als stations zonder uitzondering onder bij ProRail, knikker daar de directie er uit, en verkoop dat óók aan een marktpartij. Dan kan dat bedrijf zorgen voor een efficiënt spoor en klantvriendelijke stations, en diverse exploitanten kunnen op dat spoor treindiensten aanbieden.

Dit alles natuurlijk geheel geregeld door de vrije markt, zonder bemoeienis van de overheid. Er komt geen cent subsidie meer bij kijken; die 3,3 miljard gebruiken we om de belastingen op autogebruik te verlagen. Voor wie denkt dat de prijzen op het spoor dan stijgen: in Japan is de prijs van het treinkaartje sinds de privatisering begin jaren ’80 niet meer gestegen (behoudens inflatiecorrectie). De vrije markt, anders dan logge staatsbedrijven, levert wat de mensen willen, en voor een redelijke prijs. Nogmaals: waar wachten we op? Privatiseer die bende! Dan krijg je het spoor weer terug op de rails!

zondag 17 februari 2013

Het eindeloze geklungel van de NS

De NS, vooralsnog een slecht georganiseerd staatsbedrijf in alles behalve naam, blijkt jaar na jaar te falen. Verbetering is niet in zicht, arrogantie des te meer. Zodra de R in de maand is, komt alles knarsend en piepend tot stilstand op het spoor. Van de vroegste herfst tot aan het voorjaar is er op ieder moment wel ergens ellende. Jaar na jaar na jaar. De NS blijkt niet in staat om hier de nodige lessen uit te trekken. Ze worden enkel steeds bekwamer in het ontkennen van problemen en het afschuiven van schuld.

Van de week liet de NS de treinen alwéér volgens een beperkte dienstregeling rijden. Anders zou alles spaaklopen door de sneeuwval. Het is al de elfde keer deze winter. De incidenten in het najaar (dan is steevast het spoor te nat, liggen er blaadjes op de rails… nee, echt, dat zijn de excuses!) rekenen we maar even niet mee. De NS garandeert het land dat het allemaal echt niet anders kan: het is om te voorkomen dat bij vertragingen het spoorwegennet helemaal vastloopt – zegt men bij de NS. Bovendien moet de reiziger niet overdrijven, zo verklaart NS-topman Bert Meerstadt: “deze winter, waarin we meer dan tien grote sneeuwbuien hebben gehad, houdt de dienstregeling zich beduidend beter dan in de jaren ervoor.”

Meer dan tien grote sneeuwbuien. Ja. Elf, om precies te zijn. En elf van de elf keer ging de NS keihard onderuit. Als meneer Meerstadt dáár ook maar iets positiefs in kan zien, dan vermoed ik dat hij rijp is voor opname in een gesticht. Waandenkbeelden van zeer ernstige aard. De werkelijkheid zal wat cynischer zijn: Meerstadt liegt gewoon dat het gedrukt staat. Creatief omgaan met de waarheid is hem sowieso niet vreemd. Zo beweerde hij eerder deze week ook dat 80 procent van de treinen gewoon rijdt.

Dat is ver bezijden de waarheid: op 80 procent van de trajecten wordt gereden, maar dat zijn vooral de trajecten die minder bezet zijn. Op de drukke trajecten, waar het overgrote deel van het passagiersverkeer op het spoor plaatsvindt, dáár worden bij sneeuw minimaal de helft van de treinen van het spoor gehaald. Deze winter, zoals gezegd, al elf keer. Zelfs als we begin december als begin van de winter hanteren (nogal ruim genomen, dus) duurt de winter tot nu toe elf weken! Gemiddeld faalt de NS dus wekelijks, en dat zijn enkel de grote missers. Op ieder tijdstip, vanaf begin december tot nu, is er wel ergens in het land iets mis. Dagelijks.

Desondanks heeft de directie van de NS zich in het hoofd weten te halen om onlang te melden dat “heel Europa jaloers is op de Nederlandse winterdienstregeling”. Dit moet een tot nu toe onbekende betekenis van het woord jaloezie zijn. Die zo veel betekent als “heel Europa lacht ons uit”. En als ze dat niet deden vóór die absurde uitspraak (wederom bij monde van de heer Meerstadt, overigens); daarna deden ze het zeker. Het bericht haalde enkele Belgische en Duitse kranten. Spot en hoon waren ons deel. Terecht.

Een mens zou denken dat de NS-directie zich vervolgens héél stil zou houden. Dan kent u meneer Meerstadt nog niet: zodra van de week wéér sneeuw viel, wist hij zonder blikken of blozen te melden dat de diverse reizigersorganisaties “een beetje piepen” wanneer zij klagen over de miserabele staat van de winterdienstregeling. Zo erg is het allemaal niet. Meerstadt wees vervolgens op het feit dat de NS medewerkers heeft ingezet om gratis koffie te schenken voor wachtende reizigers. In de wereld van Meerstadt is een kopje lauwe pleur blijkbaar een royale compensatie voor een uur of twee, drie (zo niet méér) staan wachten in de vrieskou.

Zulke abjecte wereldvreemdheid kan eigenlijk niet eens meer als verbazend gelden; Meerstadt zelf hoeft immers nooit op de trein te wachten. De NS-directie beloont zichzelf tenslotte rijkelijk. De NS behaalde in 2012 een totaal van 264 miljoen euro pure winst, zo’n 53 miljoen méér dan een jaar daarvoor. Een deel van die groei in winst komt omdat de NS (in gevallen van slecht weer, zoals sneeuw, hevige regen en… blaadjes…) minder treinen liet rijden, en wel de volledige subsidie-injectie van de staat op wist te strijken. (3,3 miljard euro, voor wie het wil weten.) Van het “bespaarde” geld weet de directie er warmpjes bij te zitten, terwijl de reiziger in de kou staat.

Denk er maar eens over na: ze laten minder treinen rijden, en strijken daardoor meer belastinggeld op als pure winst. Een situatie waarbij zowel de reiziger als de belastingbetaler de dupe zijn, maar het bestuur van de daarvoor verantwoordelijke organisatie enorm profiteert. Een cynischer mens dan ikzelf zou vermoeden dat ze het met opzet doen.

Meerstadt drukt de reiziger op het hart dat de NS er allemaal niets aan kan doen. Over het rapport inzake de NS-prestaties in 2012 zegt hij: “de grenzen qua capaciteit op het spoor zijn bereikt”. Dat is opvallend, aangezien uit het rapport zelf blijkt dat defecten aan materieel geen aantoonbare rol spelen bij de ellende. Alles duidt op een vooral organisatorisch probleem. Oftewel: het is wel degelijk de directie die het jaar na jaar weet te verkloten. Meerstadt ontkent dat in alle toonaarden, en voegt toe dat “het beeld van de problemen op het spoor vaak wordt gekleurd door mensen die niet in de trein willen zitten en daar nog een goede reden voor moeten vinden”.

Weet u dat ook weer. Er zijn helemaal geen problemen, het zit gewoon tussen uw oren, en bovendien is het uw eigen schuld. U moet vooral niet zeuren, en de directie is hoe dan ook niet verantwoordelijk. De Duitse en Belgische kranten die onlangs de NS noemden vroegen zich niet zelden af waarom wij in Nederland de NS-directie nog niet hebben gesommeerd om subiet de trein naar Nergenshuizen te nemen. Dat is een bijzonder goede vraag. Hij zou wel eens in de Tweede Kamer mogen worden gesteld.