Aurum per medios ire satellites
Et perrumpere amat saxa potentius
Ictu fulmineo.
“Goud passeert met
gemak oplettende wachters
en geniet ervan om
zelfs de hardste steen te doorbreken
met de kracht van een
donderslag.”
— Horatius, Ode III.16, regel 12
Dit artikel is opgedragen aan Brecht Arnaert, die er ongetwijfeld veel van zijn eigen inzichten in zal herkennen. Ik schrijf dit met dankbaarheid voor onze vele gedachtewisselingen, en met de wens dat er nog veel meer mogen volgen.
De economie verkeert in zwaar weer, en alleen de zekerheid
van goud kan ons veilig door de storm brengen. Nu is een terugkeer naar de
gouden standaard vandaag de dag beslist geen breed gedragen idee onder
economen, maar toch is het precies wat we eigenlijk nodig hebben.
De veelgehoorde afkeer van een gouden standaard berust op
aannames, dogma’s en een gebrek aan economische kennis. Steevast beweren de
volgelingen van John Maynard Keynes dat herstel van de gouden standaard ons
verschrikkelijk onheil zou brengen. Hun grote voorganger was immers tegen de
gouden standaard, en ook vandaag slikken Keynesianen dat verhaal als zoete
koek. Ze laten geen kans voorbij gaan om goud te besmeuren met hun venijnige
kritiek, maar ze hebben het fout.
Het onheil dat ze zo zeggen te vrezen is hier al, en het is
juist ontstaan omdat we de gouden standaard verlaten hebben. Hun probleem is
dat ze hun held, Keynes, zien als een economisch genie. In realiteit was hij
helemaal geen econoom, maar een ideoloog. En al veel te lang hebben wij
geluisterd naar zijn ideologisch gemotiveerde vooroordelen. Al veel te lang
betalen wij daarvoor een hoge prijs. Tijd om het goud eens op te poetsen, want
onder het vuil van de Keynesiaanse dogma’s blinkt het nog steeds.
De gouden standaard
Allereerst: waarover hebben we het precies? Het feit dat er
veel mensen zijn die niet eens weten wat een gouden standaard eigenlijk is
toont wel aan hoe compleet het idee aan de kant is geschoven. Daardoor zullen
we ons echter niet laten weerhouden: het zal niet voor het eerst zijn dat een
goed idee genegeerd wordt door de gevestigde orde.
Een gouden standaard wil zeggen: een muntsysteem waarin de
economische rekeneenheid een vast gewicht aan goud is. We kunnen hierbij
onderscheid maken tussen een gedeeltelijke gouden standaard en een volledige
gouden standaard. De gedeeltelijke gouden standaard wil zeggen dat de waarde
van geld formeel gekoppeld is aan goud, maar er méér geld in omloop is dan er
goudreserves zijn. De volledige gouden standaard, daarentegen, betekent ofwel
dat er net zo veel goudreserves zijn als er geld in omloop is (en de
geldvoorraad dus volledig gedekt is door goud), ofwel dat men daadwerkelijk met
goud betaalt (en goud dus het geld is).
In dit artikel zal hierna uitsluitend gesproken worden over
de volledige gouden standaard, en alle verdere verwijzingen naar een gouden
standaard mogen worden verstaan als verwijzingen naar een volledige
gouden standaard.
Geld, welke vorm het ook aanneemt, is ons ruilmiddel, dat
representatief is voor economische waarde. Dit betekent: de totale hoeveelheid
geld staat gelijk aan de totale waarde van de economie. Een munt of een biljet
vertegenwoordigt daar een fractie van. Het hanteren van een gouden standaard
heeft tot gevolg dat goud deze rol vervult: de totale waarde van al het
gedolven goud ter wereld komt gelijk te staan aan de totale waarde van de
wereldeconomie. Dit betekent dat ieder percentage van de totale goudhoeveelheid
precies zoveel waard is als dat percentage van de wereldeconomie. De
wereldeconomie groeit jaarlijks. De totale goudhoeveelheid groeit óók, maar
langzamer. Dat betekent dat iedere gram goud ieder jaar méér waard wordt. Dit
is niet vatbaar voor manipulatie: een overheid kan papiergeld bijdrukken, maar
met goud kan dat niet.
Dit is de reden waarom bepaalde economen in het verleden fel
tegen de gouden standaard waren. De realiteit van de gouden standaard maakte
het beleid dat zij graag uitgevoerd wilden zien simpelweg onmogelijk.
Wellicht de belangrijkste tegenstander van de gouden
standaard, en in ieder geval de meest bekende, was John Maynard Keynes, de man
die de gouden standaard afdeed als “dat barbaarse relikwie”. Hij walgde van het
baseren van de geldvoorraad op “dood metaal”. Ten eerste omdat zoals gezegd de
economie sneller groeit dan de beschikbare hoeveelheid goud, en goud dus
voortdurend méér waard wordt. Keynes geloofde dat dit recessies altijd erger
maakt. Hij veronderstelde dat mensen hun aankopen zullen uitstellen als hun
geld meer waard wordt: morgen kan men dan immers méér kopen voor hetzelfde
geld.
Het tweede argument van Keynes tegen de gouden standaard was
dat het overheden de mogelijkheid ontneemt om recessies te bestrijden door de
geldpers aan te zwengelen. Keynes geloofde heilig dat het de economie zou
helpen als de overheid méér geld kon maken, en dit dan in omloop bracht. Mensen
hadden dan immers meer te besteden, hun vertrouwen zou terugkeren, en dan zou
een recessie snel voorbij zijn.
Op het eerste gezicht lijken dit bijzonder treffende
bezwaren, en Keynes en zijn medestanders wisten dan ook veel steun te
verwerven. De leer van Keynes werd omarmd door politici die grootschalige
overheidsinterventie in de economie als wenselijk zagen. Keynes nam immers als uitgangspunt
dat de overheid de economie moet besturen. Hij zag het niet alleen als
wenselijk, maar zelfs als noodzakelijk.
De
Keynesiaanse opvatting—dat recessies bestreden moeten worden door geld bij te
drukken en dit vervolgens in de economie te injecteren—leidt namelijk tot
prijsstijgingen. Keynes zelf ontkende dit zelf echter bij hoog en bij laag.
Volgens
het Keynesiaanisme zit het allemaal heel anders: prijzen stijgen niet
omdat er te veel geld in de economie geïnjecteerd is, maar omdat er te weinig
productie is. Een Keynesiaan overweegt geen moment dat die geldinjectie gewoon
het probleem is. Die geldinjectie was noodzakelijk. De economische
productiviteit heeft de nieuwe hoeveelheid geld gewoon nog niet ingehaald, dus
nu moet de economie door de overheid aangezwengeld worden.
Deze houding is kenmerkend voor de denkwijze van Keynes. Op
geen moment beschrijft Keynes de werkelijkheid (zoals een econoom hoort te
doen); hij schrijft voor hoe de werkelijkheid volgens hem zou moeten
zijn.
Economie—economische
wetenschap—is simpelweg te beschrijven als de studie van waardecreatie. Dat is
niet waar het Keynesianisme zich mee bezighoudt. Een Keynesiaan bestudeert
niet, als een wetenschapper, maar geeft een mening over wat de politiek volgens
hem moet doen om de werkelijkheid in overeenstemming te brengen met het
Keynesiaanse dogma. Ze zien de economie dus als een machine die centraal
bestuurd moet worden. Keynes zelf kwam met die vergelijking. Is dit economische
wetenschap? Beslist niet. Standpunten inzake de vraag hoe iets bestuurd moet
worden zijn geen economische principes, maar politieke meningen. De
Keynesiaanse leer is geen wetenschappelijke theorie, maar een politieke
ideologie.
Een ideologie is geen theorie, en kan niet getoetst worden
aan de feiten. Zo is er geen enkel objectief bewijs voor de Keynesiaanse
aanname dat een centraal gestuurde economie beter functioneert dan een
onbestuurde markt. Integendeel. Het steeds opnieuw injecteren van geld in de
economie blijkt een dwaalspoor. Het resultaat is geldontwaarding en steeds
verder dalende koopkracht. Centrale sturing van de economie werkt niet.
Ongedekt geld zonder intrinsieke waarde werkt niet. De theorie van Keynes werkt
niet.
Voor de Keynesiaanse ideologen maken deze feiten echter
niets uit. Dat is geen verrassing: het ligt in de aard van het Keynesianisme om
de werkelijkheid niet te beschrijven, maar deze te willen herschrijven.
Keynesianen zullen daarom hun dogma’s verdedigen, hoeveel feiten men er ook
tegenin werpt. Want welk bewijs er ook is, het dogma is de waarheid; het is
altijd de realiteit die fout is, de realiteit die aangepast moet worden middels
economische kunstgrepen.
De ideologie van Keynes is, ondanks haar talrijke
mankementen, gretig omarmd door politici en bestuurders die daar hun voordeel
mee konden (en kunnen) doen. Het economisch beleid van alle staten in het
Westen heeft een duidelijk Keynesiaanse invloed, en de gouden standaard is
afgeschaft, precies zoals Keynes wilde. We hoeven slechts de kranten open te
slaan om de nog immer doorwerkende invloed van Keynes te kunnen aanschouwen: de
huidige crisis wordt door alle Westerse overheden aangepakt naar Keynesiaans
voorbeeld. Toch lijkt de crisis nog lang niet voorbij. En ook crises in het
verleden die zijn “bestreden” zoals Keynes het aanraadde duurden steeds
bijzonder lang… terwijl recessies in de tijd van de gouden standaard veel
sneller over waren.
Keynesianen mogen het dan dogmatisch ontkennen, Keynes zat
er grondig naast met zijn denkbeelden. Hij baseerde zijn opvattingen op
aannames en drogredeneringen, waardoor hij goed klinkende fabels verkondigde
als heilige waarheden. En helaas gelden die fabels bij veel te veel mensen ook
nu nog als waren het feiten. Zoals de Keynesiaanse fabels over inflatie,
deflatie, en de gouden standaard. Het is nu tijd om die fabels te ontmantelen,
en naar de feiten te kijken.
Allereerst inflatie. Om maar eens te beginnen met het feit
dat Keynes niet eens correct wist te beschrijven wat het eigenlijk is.
Het woord betekent letterlijk “opblazing”, en de oorspronkelijke betekenis is
wat nu monetaire inflatie heet. Dat wil zeggen: het toenemen (en dus
“opblazen” oftewel “inflateren”) van de hoeveelheid geld. Keynes beschreef iets
heel anders, namelijk prijsinflatie, oftewel een stijging van het
algemeen prijspeil. Tegenwoordig bedoelen mensen maar al te vaak dat laatste,
wanneer ze over inflatie spreken. Keynes heeft de definitie van het woord
vervuild.
Wat Keynes duidelijk niet besefte (en wat zijn volgelingen
nog steeds niet beseffen) is dat prijsstijgingen het gevolg zijn van
(monetaire) inflatie. De totale hoeveelheid geld is gelijk aan de totale waarde
van de economie. Voor goud betekent dit dat de economie sneller groeit dan de
goudvoorraad, en het goud voortdurend in waarde stijgt. Ongedekt papiergeld kan
men echter naar hartelust bijdrukken, met als gevolg dat de geldhoeveelheid
sneller groeit—inflateert!—dan de economie. Dan vertegenwoordigt ieder biljet,
iedere munt, dus een steeds kleiner deel van de totale waarde van de economie. Het gevolg:
geld wordt voortdurend minder waard.
Als het geld constant in waarde daalt, stijgen de
prijzen van goederen en diensten voortdurend. Een aanbieder daarvan moet immers
méér geld verdienen om dezelfde waarde over te houden aan de transactie. Dat,
op zijn beurt, zorgt er weer voor dat de consument méér geld moet ontvangen om
dezelfde koopkracht te behouden. Vandaar dat niet alleen de prijzen, maar ook
de lonen jaarlijks stijgen (de welbekende “inflatiecorrectie”, die door de
overheid wettelijk wordt verplicht in ons land—een direct gevolg van inflatoir geldbeleid).
Hiermee zou volgens de Keynesiaanse leer de balans weer
hersteld moeten zijn. De ene kunstgreep volgt de andere op; de prijzen zijn
gestegen, maar de lonen ook. Volgens de Keynesiaan is alles weer in orde. Maar
nee, dat lost de problemen in realiteit helemaal niet op, om twee verschillende
redenen.
De eerste reden is dat inflatie iedere vorm van
vermogen aantast. Anders dan de lonen wordt het vermogen van mensen namelijk
niet gecorrigeerd voor de ontwaarding van het geld. Het tegoed op uw rekening
niet. Het geld in uw oude sok ook niet. Uw pensioen slechts in beperkte mate—en
in tijd van economische crisis simpelweg… niet.
De gevolgen daarvan zijn gemakkelijk te illustreren aan de
hand van een eenvoudig voorbeeld. Laten we eens uitgaan van de huidige
situatie. Stel, u heeft een spaarrekening met een saldo van 10.000 euro. U
ontvangt een jaarlijkse rente van 2%, en het is uw bedoeling om daar over 50
jaar uw pensioen mee aan te vullen. Over 50 jaar, in 2063, zal er dankzij de
cumulatieve rente een saldo van 26.916 euro op uw rekening staan. Dat is toch
mooi, nietwaar? U heeft niets met dat geld gedaan, en het is flink méér
geworden—een rendement van ruim 169%.
Helaas… inflatie. Die is óók zo’n 2% per jaar. Dat heeft tot
gevolg dat iedere euro per jaar 2% minder waard wordt. Dat manifesteert zich in
het stijgen van de prijzen… gedurende 50 jaar met, u raadt het al, ruim 169%.
Uw saldo is gestegen, maar de prijzen zijn dat ook. U kunt in 2063 voor 26.916
euro kopen wat u in 2013 voor 10.000 euro kon kopen. De inflatie heeft in feite
de toegevoegde waarde van uw spaarrente geheel opgeslokt. Vanzelfsprekend is
dit een vereenvoudigd voorbeeld, maar het is dikwijls zo dat de inflatie gelijk
staat aan de gemiddelde spaarrente, of deze zelfs overstijgt…
Inflatie is, kunnen we concluderen, niets anders dan een
belasting op alle vormen van vermogen. Uw spaargeld, uw pensioen, en zelfs het
geld dat u als appeltje voor de dorst in een oude sok had gestopt—de echte
waarde ervan daalt ieder jaar verder.
De tweede reden is dat inflatie een funeste
loon-prijsspiraal veroorzaakt. De verplichting tot jaarlijkse loonsverhoging
betekent dat de loonkosten steeds hoger komen te liggen. De producent verhoogt
zijn prijzen, als gevolg van inflatie, om dezelfde opbrengst te kunnen
genieten. Niet om méér te gaan verdienen, maar om hetzelfde als voorheen te
blijven verdienen. Vervolgens wordt hij verplicht alle lonen te verhogen,
waardoor hij alsnog minder verdient dan voorheen: er gaat meer geld op aan
loonkosten. De enige mogelijke uitweg is vervolgens om de prijzen verder te
verhogen. Dit gebeurt dan ook structureel, waardoor er een loon-prijsspiraal
ontstaat.
Laten we bijvoorbeeld eens de prijzen van 50 jaar geleden
bekijken. Dit is moeilijk om goed te illustreren in euro’s, omdat deze munt in
1963 nog niet bestond; dat maakt vergelijkingen minder overzichtelijk. Een
vergelijking in dollars illustreert de zaak echter perfect: wat vandaag 50 dollar
kost, was in 1963 te koop voor slechts 6,74 dollar. De prijsstijging gedurende
50 jaar is maar liefst 642% geweest!
Dat is het gevolg van de loon-prijsspiraal. Het geld wordt
minder waard, de producent verhoogt de prijzen om hetzelfde over te houden, de
producent wordt vervolgens gedwongen de lonen te verhogen waardoor hij toch
minder overhoudt, de producent verhoogt de prijzen verder om dat te corrigeren,
de werknemers (tevens consumenten) eisen loonsverhoging, de producent houdt
daardoor weer minder over, en verhoogt zijn prijzen wederom… Dit gaat
natuurlijk eindeloos door. Op langere termijn is dit een dodelijk gif voor de
economie, omdat het zowel de kosten van arbeid als de prijzen van goederen en
diensten steeds verder opdrijft. Dat is een ramp voor de internationale
concurrentiepositie van een land.
Al met al toont de praktijk duidelijk aan dat de ideeën van
Keynes helemaal niet zo goed werken als men geloofde (en helaas nog steeds veel
te vaak gelooft). Inflatie brengt verschrikkelijke ellende met zich mee. Zou
herinvoering van de (volledige) gouden standaard die ellende oplossen? Jazeker,
en ik zal u vertellen waarom. Een gouden standaard doet precies het
tegenovergestelde van het Keynesiaanse beleid: er is dan deflatie, in
plaats van inflatie!
De totale hoeveelheid gewonnen goud neemt jaarlijks namelijk
toe met een gemiddelde 1,35%. De wereldeconomie, daarentegen, groeit jaarlijks
met een gemiddelde 3%—oftewel 1,65% méér dan de goudhoeveelheid. Er ontstaat
gemiddeld 1,65% méér economische waarde in een jaar dan er nieuw goud gedolven
wordt. In geval van een gouden standaard (waarbij de totale waarde van al het
gedolven goud ter wereld gelijk komt te staan aan de totale waarde van de
wereldeconomie) wordt iedere gram goud jaarlijks 1,65% méér waard.
Dus stel nu eens dat er een gouden standaard is, en u zet
géén 10.000,- euro op de bank. In plaats daarvan koopt u goud voor die 10.000,-
euro. Dat is ruim 250 gram puur goud. Laten we het voor de overzichtelijkheid
even op exact 250 gram houden. U laat dit goud 50 jaar lang in een kistje
liggen. Ieder jaar wordt het 1,65% méér waard. Als u het kistje opendoet in
2063 is de inhoud ruim 2,27 keer zo veel waard als 50 jaar eerder. Dat wil
zeggen: de wereldeconomie is sneller gegroeid dan de goudhoeveelheid, en de
prijzen zijn om die discrepantie te corrigeren met 1,65% per jaar gedaald,
waardoor u in 2063 met uw 250 gram goud 2,27 keer zo veel kunt kopen als in
2013.
Wie nu cynisch denkt dat winkeliers hun prijzen echt niet
gaan verlagen, heeft het fout. De wereld heeft namelijk lange tijd een gouden
standaard gekend, en daardoor ook een lange tijd van voortdurende deflatie. En
wat bleek? De prijzen daalden zo ongeveer maandelijks. Overigens kan goud, bij
hoge uitzondering, wel inflateren—namelijk als er maar in voldoende hoeveelheid
méér goud wordt gedolven. Men zag in de tijd van de gouden standaard ook dat er
tijdens een gold rush wel sprake was van inflatie, omdat de procentuele
groei van de wereldwijde goudhoeveelheid groter was dan de procentuele groei
van de wereldeconomie. Dat was echter hoogst uitzonderlijk en zeer tijdelijk.
In de regel betekent een gouden standaard dat er deflatie zal zijn, en de trend
over meerdere jaren zal altijd deflatoir zijn.
Tegenstanders van de gouden standaard noemen vaak precies
die factor als hun grote argument: “maar dan komt er deflatie!” Ze zijn daar
bang voor, omdat ze de gevolgen niet goed overzien. Net zoals ze inflatie ten
onrechte als een acceptabel of zelfs positief fenomeen beschouwen, zo menen ze
(eveneens ten onrechte) dat deflatie negatief is voor economie en samenleving.
Hun argument berust op exact dezelfde incorrecte aannames
als hun visie op inflatie, maar dan in spiegelbeeld. Ze geloven dat als goud
steeds méér waard wordt, iedereen zijn goud zal bewaren. Iedereen zal grote
uitgaven zo lang mogelijk uitstellen, en niemand zal zijn goud willen uitlenen
of investeren. Dit schrikbeeld is echter volledig incorrect. Sparen wordt
weliswaar aantrekkelijker, maar betekent dit dat niemand nog grote aankopen zal
doen of zal investeren? Integendeel.
Allereerst: het feit dat sparen aantrekkelijk is, maakt het
niet minder aantrekkelijk om goud uit te lenen of te investeren. De rente die
een mens daarover ontvangt wordt immers uitbetaald in hetzelfde—méér waard
geworden—goud. Dit is wat tegenstanders van de gouden standaard niet begrijpen.
Ze denken in geldsommen die geheel kunstmatig zijn. Ze kijken nu naar de
goudkoers en vragen: “hoeveel geld is mijn goud waard?” Wanneer ze een gouden
standaard overpeinzen blijven ze op die manier denken. Dat is geheel fout, want
de correcte vraag is dan: “hoeveel goud is mijn geld waard?”
In geval van een gouden standaard wordt niet gerekend in
dollars of euro’s, maar in grammen goud. Rente is geen percentage van een
giraal bedrag zonder intrinsieke waarde, maar een percentage van een goudmassa.
Als iemand—hypothetisch—een kilo goud leent, tegen een jaarlijkse rente van 5%,
en hij betaalt het na een jaar terug, dan dient hij dus één kilo en vijftig
gram goud te betalen. Degene die hem de kilo goud heeft geleend profiteert
alsnog van de waardestijging van het goud… en van de rente.
Hetzelfde geldt voor investeringen. Ook rendementen op een
investering worden uitbetaald in goud. Dat illustreert meteen één van de twee
redenen waarom het idee dat mensen geen grote uitgaven meer zullen doen niet
klopt: de waarde van de meeste grote aankopen—zoals vastgoed—neemt óók gewoon
toe als de waarde van het goud toeneemt. In feite is zo’n uitgave niets anders
dan een investering.
De tweede reden waarom mensen alsnog grote uitgaven zullen doen heeft vooral betrekking op de uitgaven die doorgaans geen investering zijn, zoals de aankoop van een auto. Het lijkt gunstig om dit uit te stellen, omdat je dan een duurdere auto kan kopen voor dezelfde hoeveelheid goud… maar wat men daarbij vergeet is dat je niet van de auto geniet totdat je hem koopt. In theorie lijkt het heel leuk om de koop uit te stellen. In theorie is het de beste keus om het permanent uit te stellen, omdat je eigenlijk altijd zeker weet dat je morgen een duurdere auto kan kopen voor hetzelfde goud. En dan heb je dus je hele leven geen auto.
De tweede reden waarom mensen alsnog grote uitgaven zullen doen heeft vooral betrekking op de uitgaven die doorgaans geen investering zijn, zoals de aankoop van een auto. Het lijkt gunstig om dit uit te stellen, omdat je dan een duurdere auto kan kopen voor dezelfde hoeveelheid goud… maar wat men daarbij vergeet is dat je niet van de auto geniet totdat je hem koopt. In theorie lijkt het heel leuk om de koop uit te stellen. In theorie is het de beste keus om het permanent uit te stellen, omdat je eigenlijk altijd zeker weet dat je morgen een duurdere auto kan kopen voor hetzelfde goud. En dan heb je dus je hele leven geen auto.
Dat is het probleem met de theorieën van Keynes in het
algemeen, en ook weer met zijn theorie over de gouden standaard: het klopt
enkel op papier, als een soort logisch raadsel. In de praktijk wil een
mens genieten van een leuke auto, dus maakt hij een afweging. Enerzijds de
mogelijkheid om een steeds duurdere auto te kunnen kopen, tegenover anderzijds
de mogelijkheid om er langer van te genieten. Hoe de beslissing uitvalt zal
verschillen van persoon tot persoon, maar je moet als een Keynesiaan zo dom
zijn om te geloven dat mensen echt hun aankopen eeuwig gaan uitstellen.
Voor de verstokte Keynes-adepten die deze argumenten
weigeren te accepteren: zelfs in het absoluut hypothetische geval dat er
merkbaar méér mensen hun grote uitgaven zullen gaan uitstellen in geval van een
gouden standaard, zou deze situatie zich vanzelf herstellen.
Als iedereen “op zijn geld gaat zitten” dan kan de economie
immers alleen nog maar groeien door de ogenblikkelijke herinvestering van de
cashflow van bedrijven. Van leningen of investeringen is geen sprake meer.
Omdat mensen hun uitgaven in dit hypothetische geval óók nog eens uitstellen
zal de cashflow van bedrijven eveneens merkbaar afnemen. De economische groei
zal dan sterk teruglopen. En in geval van een gouden standaard is de totale
waarde van al het gedolven goud ter wereld gelijk aan de totale waarde van de economie.
Als de economie minder groeit (en dus minder in waarde toeneemt), dan neemt de
deflatie van het goud automatisch óók af.
Het gaat dan vanzelf minder lonen om je geld op te potten,
en dus kan je hogere rentes verdienen door je geld uit te lenen of te
investeren. Bijna niemand doet dat immers, dus wie het wel doet verkeert in een
situatie waar hij flinke eisen kan stellen. Het resultaat dáárvan is dat steeds
meer mensen dat voordeel willen uitbuiten, en hun geld gaan investeren of
uitlenen, waardoor de economie sneller gaat groeien, en de deflatie weer
toeneemt… Kortom: er zou een stabiele feedback-cyclus ontstaan. Maar nogmaals:
dat is hypothetisch. In werkelijkheid zullen mensen slechts onder extreme
omstandigheden hun geld gaan oppotten. Het cruciale punt is dat zelfs als
het gebeurt, het probleem zichzelf automatisch oplost.
Een gouden standaard biedt de zekerheid van geleidelijke
deflatie. Anders dan Keynes beweerde is dat beslist geen last, maar juist een
lust. Waar inflatie een belasting op iedere vorm van vermogen vormt, een straf
voor verantwoordelijkheid en succes, is deflatie juist een beloning voor
verstandige keuzes: een extra rente die verdiend wordt door verantwoordelijke
spaarders en verstandige investeerders.
Het leidt tot een omgekeerde loon-prijsspiraal. Het goud
wordt méér waard, de producent kan zijn prijzen verlagen en toch dezelfde
waarde verdienen, hij hoeft zijn lonen niet meer te verhogen, en zijn
werknemers (die tevens consument zijn) kunnen toch hetzelfde of méér kopen. Op
een gegeven moment kan er zelfs sprake zijn van steeds lagere lonen voor nieuwe
werknemers, omdat die voor minder goud toch dezelfde koopkracht zullen hebben.
De economie zal dag na dag sterker worden.
Het moge duidelijk zijn dat de bezwaren tegen de gouden
standaard berusten op een volstrekt onjuiste interpretatie van de feiten, en
dat een herinvoering van de gouden standaard juist de actieve steun van ieder
weldenkend mens verdient. Het is niet eens complex in de uitvoering, maar de
overheid zal wel haar monetair beleid volledig moeten afschaffen.
Op dit moment gaan overheden over het scheppen en reguleren
van geld. Ze bepalen welke betaalmiddelen wettelijk geldig zijn. Het is
verboden voor burgers en bedrijven om eigen valuta in het leven te roepen, en
evenmin is het toegestaan om een wettig betaalmiddel niet te accepteren. Door
dat beginsel geniet de overheid een monopolie op geld, en zijn alle burgers
overgeleverd aan in principe waardeloos papier en blik dat niet is gedekt door
goud of enige andere reële waarde.
Om een gouden standaard in het leven te roepen, is het enkel
nodig om van dat perverse principe af te stappen, en iedereen vrij te laten om
ten eerste een eigen valuta te beginnen, en ten tweede zelf te bepalen welke
valuta hij accepteert als betaalmiddel. Gegeven de keuze tussen waardeloos blik
en papier enerzijds en de zekerheid van goud anderzijds zal ieder weldenkend
mens kiezen voor goud. Mensen zullen biljetten die niet gedekt zijn door goud
simpelweg niet accepteren als betaalmiddel, waardoor er automatisch een gouden
standaard ontstaat.
Vanzelfsprekend is betaling in concreet goud (bijvoorbeeld
met gouden munten) in principe net zo goed mogelijk als betaling met
goudbiljetten, maar omdat goud steeds verder in waarde stijgt zouden de munten
uiteindelijk erg klein gemaakt moeten worden. Goudbiljetten zullen in de
praktijk het circulerende betaalmiddel worden. De gouden standaard legt tenslotte geen beperkingen op voor
wat betreft de wijze van betalen. De enige eis is dat ieder biljet gedekt is
met haar waarde in goud.
Wanneer
achter elk biljet een concrete goudmassa moet steken wordt het onmogelijk om
ongestraft biljetten bij te drukken. Iedere burger kan een biljet dat hij niet
vertrouwt weigeren te accepteren, en eisen dat men hem betaalt met een
betrouwbaar biljet of met goud. Slechte biljetten worden dan razendsnel van de
markt gedreven.
Er zijn
mensen die niet geloven dat de markt zichzelf op die wijze zal corrigeren, en
ter ondersteuning van hun scepticisme halen ze graag de wet van Gresham aan:
“Bad money drives out good money”. Ze beweren dan dat bankiers onvermijdelijk
toch zullen gaan knoeien met het geld, en ongedekte biljetten zullen gaan
uitgeven. Ze vergeten voor het gemak dat Gresham dit schreef naar aanleiding van
het feit dat Henry VIII veertig procent van het zilvergehalte van de Engelse
shilling had vervangen met waardeloos metaal. Gresham adviseerde Elizabeth I
juist om het zilvergehalte te herstellen, hetgeen ze ook deed. Wat Gresham
eigenlijk zei was dat overheden de neiging hebben om te knoeien met de
deugdelijkheid van het geld.
In geval
van een vrije markt geldt juist dat goed geld automatisch slecht geld
verdrijft, zoals de Griekse schrijver Theognis als opmerkte in de zesde eeuw
voor Christus. Hij schreef dat alle weldenkende mensen het snel doorhebben als
een oplichter legeringen van goud en zilver wil aanbieden alsof het puur goud
is, en dat niemand een slechter ruilmiddel accepteert als een beter voorhanden
is.
In de
praktijk zal het afschaffen van alle overheidsbemoeienis met monetaire kwesties
resulteren in het systeem dat in het Engels full reserve banking
heet. Dit wil zeggen dat banken enkel zo veel waardebiljetten uit kunnen geven
als ze aan goud beschikbaar hebben.
De biljetten van diverse banken zullen de valuta worden
waarmee de burger betaald. Ieder biljet staat gelijk aan een bepaalde
goudmassa, en een bank kan niet méér biljetten in omloop brengen dat zij goud
heeft. In theorie mogen banken ook kiezen om ongedekte biljetten uit te
schrijven—zoals alle banken vandaag de dag doen—maar wie zou dat risico willen
nemen, als hij óók de mogelijkheid heeft om voor de zekerheid van goud te
kiezen? Wie zou betaling accepteren in biljetten die hij niet kan inwisselen
voor goud?
Het resultaat is dat er een de facto gouden standaard
ontstaat. Gedekte goudbiljetten van betrouwbare banken zullen overal geaccepteerd
worden; ongedekte biljetten en goudbiljetten van onbetrouwbare banken (bijna) nergens. Banken die hun
klanten proberen op te lichten gaan dan spoedig failliet, want niemand zal hun
biljetten nog vertrouwen of goud in hun kluizen bewaren. Banken die niet méér
biljetten uitgeven dan zij goud in de kluis hebben, worden beloond met de
loyaliteit en het vertrouwen van de klant. Eerlijkheid en verantwoordelijkheid
worden automatisch bevorderd, omdat een andere strategie enkel kan resulteren
in een automatische afstraffing.
Een bankier verdient in dat scenario zijn geld niet meer
door méér uit te lenen dan hij echt heeft en daardoor winst op te strijken,
maar door—geheel volgens afspraak—jaarlijks een klein deel van het in zijn bank
veilig opgeslagen geld als betaling op te eisen. Omdat het goud jaarlijks in
waarde stijgt verliest de klant er niet op, zo lang de bankier maar minder
betaling eist dan er aan waardestijging plaats vindt. En bij een bank waar de
kosten hoger zijn dan de waardestijging zal niemand zijn geld opslaan. Kortom:
bankiers zullen worden gedwongen om… eerlijk te zijn. Banken worden weer
wat ze ooit waren: niet méér dan veilige, goed bewaakte opslagplaatsen voor je
goud.
Het moge duidelijk zijn dat de afschaffing van de gouden
standaard een grote schare aan nadelen heeft opgeleverd, terwijl een
herintroductie ervan—door middel van een vrije geldmarkt—talrijke voordelen zou
opleveren. De vraag die dan opdoemt is: waarom? Als een gouden standaard zo’n goede zaak is, met
zoveel gunstige gevolgen… waarom is deze dan ooit afgeschaft? En waarom wordt
zij niet terstond opnieuw ingevoerd? Daar zijn twee redeneren voor. Ten eerste
omdat dat te veel mensen—al dan niet bewust—geïndoctrineerd zijn met de leer
van Keynes. Ten tweede omdat er partijen zijn die profiteren van het huidige
systeem.
Op dit moment is het mogelijk voor overheden om geld te
scheppen uit het niets, en daar rekeningen mee te betalen. Dat dit
verschrikkelijke gevolgen heeft voor de economie is een bijzaak voor vele
politici en bestuurders. Gelijktijdig kunnen bankiers talloze malen méér
(fictief) geld uitlenen dan ze daadwerkelijk geacht worden in kas te hebben,
hetgeen bijzonder uitnodigend is voor een winstbeluste bankier. Bij
herinvoering van een gouden standaard ligt dat heel anders. Politici kunnen dan
geen geld bijdrukken: ze zullen moeten leven van het geld dat ze daadwerkelijk
binnenhalen. De onzichtbare belasting genaamd inflatie komt te vervallen.
Bankiers zullen goud in kas moeten hebben.
De politici, bestuurders en bankiers die op dit moment—ten
koste van de bevolking—profiteren van het Keynesiaanse stelsel zien voorstellen
om een gouden standaard te realiseren beslist niet zitten. Iedere burger met
gezond verstand zal het echter als muziek in de oren klinken. We worden enkel
gehinderd door enerzijds de mensen die dwaas genoeg zijn om nog in de fabels
van Keynes te geloven, en anderzijds de lieden die dat graag uitbuiten.
De waarheid die deze mensen maar niet onderkennen (hetzij
uit onwetendheid, hetzij uit kwade wil) is dat goud altijd zal schitteren.
Mensen hechten er waarde aan, en hebben dat gedurende de hele bekende
geschiedenis ook al gedaan. Niemand heeft op een dag de moeite hoeven nemen om
te verklaren dat goud vanaf dat moment geld was. Geheel zonder dat een overheid
het hoefde te bevelen hebben mensen ontdekt dat goud het beste intermediaire ruilmiddel is
dat wij tot onze beschikking hebben. Dat is een reputatie van duizenden jaren
betrouwbaarheid: een betrouwbaarheid die Keynes nooit heeft kunnen bieden.
---
De discussiedraad op Facebook over dit essay bevindt zich hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten