zaterdag 23 februari 2013

Nederland is een republiek


Tegenstanders van de Nederlandse monarchie, waartoe u ondergetekende mag rekenen, stellen dat ons land een republiek zou moeten worden. Het geval wil echter dat Nederland al een republiek is. De monarchie die ons sedert 1813 opgedrongen wordt is vanaf dag één onwettig geweest, en heeft geen enkel bestaansrecht. De monarchale ambities van de Oranjes zijn net zo abject als de Franse overheersing die ons daarvóór op het bord werd gesmeten.
Dit is geen tirade tegen de legitimiteit van alle monarchie. Enkel een constatering van een historisch feit. Laten we de geschiedenis even nalopen. Vanaf haar onafhankelijkheid is “Nederland” – of althans het gebied dat nu zo heet – een republiek geweest. Deze onafhankelijkheid werd in 1581 uitgeroepen, middels het Plakkaat van Verlatinghe. Na enkele politieke strubbelingen werd in 1588 definitief besloten om de soevereiniteit niet meer aan een vorst te laten, maar aan het volk. Een republiek was geboren.

En wat voor een republiek! De Zeven Verenigde Provinciën verwierven al snel enorme economische macht, en zouden in de eeuw die volgde op haar onafhankelijkheid een wereldmacht worden. In de vredesverdragen van Münster (1648) zou de voormalige bezetter, Spanje, de Nederlandse onafhankelijkheid uiteindelijk erkennen. Het was – en heet nog steeds – de gouden eeuw van onze geschiedenis.

Toch was er vanaf het eerste begin een interne spanning. Er kon geen twijfel bestaan dat Willem van Oranje de symbolische en nominale leider van de opstand was geweest, en zijn afstammelingen eisten een hoofdrol op binnen het politiek bestel. Dat werd al vroeg duidelijk toen er een conflict ontstond tussen prins Maurits – zoon van Willem van Oranje – en de landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt.

Dit conflict kende meerdere facetten, maar was vooral te doen om een tweedeling tussen de stromingen in de publieke kerk, namelijk de remonstranten en de contraremonstranten. Oldenbarnevelt, zelf een aanhanger van de remonstranten, was voorstander van tolerantie. Prins Maurits, aan de kant van de contraremonstranten, was voorstander van één staatskerk in het belang van nationale eenheid. De remonstranten raakten steeds meer in verdrukking, en werden bedreigd met geweld. Om zichzelf te beschermen stelden de remonstrantse stadsbesturen in Holland (in naam van de Staten van dat gewest) waardgelders aan om de remonstranten te beschermen tegen geweld.

Prins Maurits gebruikte dit terstond als excuus om paniek te zaaien, en beweerde dat het aanstellen van troepen op deze wijze illegaal zou zijn. Van de Staten-Generaal, op Holland en Utrecht na volledig contraremonstrants, kreeg Maurits de vrije hand om de orde te herstellen. Stadsbesturen, Staten en andere organisaties werden gezuiverd van remonstranten, en de waardgelders werden onder dwang ontbonden. Remonstrantse leiders, waaronder Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rombout Hogerbeets, werden gearresteerd en veroordeeld. De Groot en Hogerbeets kregen levenslang. Oldenbarnevelt kreeg de doodstraf. Na deze schaamteloze machtsovername bezat Maurits feitelijk de macht in de Republiek.

Dit conflict was tekenend voor een tegenstelling die gedurende de hele geschiedenis van de Zeven Verenigde Provinciën zou blijven bestaan: die tussen de Prinsgezinden en de Staatsgezonden. De Prinsgezinden (ook wel Orangisten genaamd) waren aanhangers van het Huis Oranje-Nassau. De Staatsgezinden (ook wel Staatsen genaamd) waren aanhangers van het republikeinse model, met de Staten-Generaal (namens het volk) als hoogste macht. Zij zagen de monarchale ambities van de Oranjes als een bedreiging van de burgerlijke vrijheid. Ze legden de nadruk op de Unie van Utrecht, waarin de soevereiniteit van elk gewest tegenover de centrale regering was vastgelegd.

Tegen het einde van de achttiende eeuw – de Republiek bestond inmiddels zo’n 300 jaar – hadden de Prinsgezinden duidelijk de overhand. Maar het Verlichtingsdenken maakte zich meester van de Westerse wereld, en de Republiek was een centrum van liberale activiteit. Een nieuwe stroming, de Patriotten, streefden naar democratisering. Deze politieke en ideologische erfgenamen van de staatsgezinde beweging wilden het aan absolutisme van de incompetente stadhouder Willem V een einde maken. Ze eisten dat de burgerij zelfs haar burgemeesters en bestuurders mocht kiezen, en pleitten voor religieuze tolerantie en vrijheid van godsdienst. De rechten en vrijheden van ieder mens zouden vastgelegd moeten worden, en de macht van de aristocratie moest gebroken worden.

Geconfronteerd met kritiek begonnen de Oranjes zich juist steeds méér monarchale allures aan te meten. Hun bewind werd steeds minder vrijblijvend, steeds meer reactionair en repressief. Het waren roerige tijden, en toen in 1786 het vrije volk der Nederlanden in opstand kwam tegen het reactionaire bewind van de Orangistische regentenkliek, riepen de Oranjes de hulp in van Pruisische troepen. Het kwam ze mooi uit dat de koning van Pruisen de zwager van Stadhouder Willem V was. Nederlandse burgers werden vermoord door een buitenlandse legermacht, op een bevel van de Oranjes. Als Willem V zijn zin had gehad, zou hij zich ter plekke tot koning hebben verklaard – maar hier staken de Fransen een stokje voor.

Frankrijk had zich inmiddels bevrijd van de eigen monarchie, en ijverde vurig om ook andere volkeren van onder het monarchistische juk te redden. In de winter van 1794 staken de legers van de Franse Republiek de bevroren rivieren over, de Republiek in. Ze werden hier als bevrijders onthaald. De Bataafse Republiek werd uitgeroepen op 19 januari 1795, slechts één dag nadat Willem V naar Engeland was gevlucht. Drie jaar later, in 1798, kreeg Nederland voor het eerst een grondwet: de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk.

De Staatsregeling van 1798 wordt door juristen gezien als de meest voortreffelijke grondwet die ons land tot de dag van vandaag gekend heeft. Zeker niet perfect, maar inhoudelijk toch echt uiterst sterk. Men probeerde in deze grondwet een balans te vinden tussen het behoud van de gewestelijke autonomie en de slagvaardigheid van een centraal bewind. In theorie was dit aardig gelukt, maar in de praktijk leidde meningsverschillen over de invulling van de verhoudingen tot trage besluitvorming. Na korte tijd werd de macht overgenomen door de zogenaamde unitariërs, die het centrale gezag wilden versterken. Die kregen hierbij volle steun van de Fransen.

De Nederlandse staat werd “één en ondeelbaar” verklaard, en ons confederalisme werd aan de wilgen gehangen. Nu werd de waarheid pas duidelijk: onze bevrijders hadden niet voor ogen om de Nederlandse Republiek te redden, maar om er een tweede exemplaar van de Franse Republiek van te maken. De bevrijders werden bezetters. De grondwet werd na de staatsgreep buitenspel gezet, en in 1801 werd op autocratische wijze, zonder instemming van het volk, een nieuwe staatsregeling opgelegd.

Dat was feitelijk het einde van de Republiek. Tijdelijk bestond er nog een “Bataafs Gemenebest”, feitelijk een vazalstaat van Frankrijk, maar kort daarna plaatste Napoleon zijn eigen broer op de troon van het “Koningrijk Holland”. Nog enkele jaren later werden we letterlijk ingelijfd als provincie van Frankrijk. Nadat Napoleon uiteindelijk werd verslagen, keerde de voormalige stadhoudersdynastie terug naar Nederland. De Republiek werd niet hersteld, en de Oranjes wisten het koningschap te verwerven. Men zou denken, einde verhaal. Maar dat klopt niet. Waar we de Oranjes namelijk nooit over horen, is het feit dat ze de Bataafse Republiek hebben erkend, en afstand hebben gedaan van al hun claims op de Nederlanden.

De gevluchte stadhouder Willem V verbleef eerst in Engeland, en trok zich in 1801 terug op zijn Duitse landgoed Oranienstein. In december van dat jaar schreef hij de zogenaamde “brieven van Oranienstein”, waarin hij de Bataafse Republiek als wettig erkende en formeel afstand deed van al zijn rechten als erfstadhouder. Hij deed dit expliciet als aanvaarding van een aanbod van Napoleon: als Willem V de Republiek erkende en afstand van zijn claims deed, zou hij daarvoor gecompenseerd worden.

In 1797 (in een clausule van de Vrede van Campo Formio) was Willem V al direct aangeboden dat hij schadeloos gesteld zou worden op die voorwaarden, en zo geschiedde met zijn erkenning en afstand in 1801. Een jaar later stelden de Fransen, zoals beloofd, als compensatie voor het verlies van de Nederlanden de voormalige prinsbisdommen Fulda en Corvey, de Abdij Weingarten en de rijksstad Dortmund beschikbaar. Die samen gingen het vorstendom Nassau-Oranje-Fulda vormen. Willem V accepteerde de compensatie, maar wees het bestuur van dit vorstendom voor zichzelf af; zijn zoon, Willem Frederik, aanvaardde het wel, deed eveneens formeel afstand van alle mogelijke claims op de Nederlanden, erkende de Republiek, en werd op 6 december 1802 onthaald als vorst van Nassau-Oranje-Fulda. En dat is wel het einde van het verhaal.

Want het is immers diezelfde Willem Frederik die, nadat de Fransen uit Nederland werden verdreven, in 1813 terugkwam en zichzelf eerst tot soeverein vorst en vervolgens tot koning liet uitroepen. We kennen hem als Willem I. Volstrekt illegaal; in strijd met zowel het geldende recht van de Republiek als met het internationale recht. Willem Frederik had de Republiek van 1795 erkend, alsmede de soevereiniteit van het volk. Hij had afstand van al zijn claims gedaan. Dat betekent niets minder dan een onvoorwaardelijke erkenning van de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798.

Dat de Fransen die – illegaal – buiten werking hadden gesteld maakt de Staatsregeling niet minder rechtsgeldig: het was en is de juridisch geldende grondwet van ons land. In de acte waarmee de Staatsregeling werd aangenomen staat immers hoe en wanneer deze Staatsregeling gewijzigd mag worden:

“Tot op het einde van het jaar 1803 der gemeene Tijdreekening, kan 'er geenerlei verandering in de Staatsregeling gemaakt worden. Met den aanvang van het jaar 1804 zal er eene herziening van dezelve plaats hebben. Tot dat einde, zal werkzaam zijn eene Commissie van Herziening , bestaande uit zooveele Leden, als 'er tagtig duisendtallen Zielen in de Bataafsche Republiek gevonden worden, en gekozen door de Grond- en Districts-Vergaderingen, op den tijd en de wijze, bepaald bij het Reglement, Letter E. Vervolgends, kan 'er, van vijf tot vijf Jaaren, eene nieuwe Herziening der Staatsregeling plaats hebben, op de wijze, bij hetzelfde Reglement vastgesteld.”

Duidelijk. De wijziging van 1801 is dus illegaal geweest, en moet als nooit uitgevoerd worden beschouwd. Enige wijziging vanaf 1804 moet volgens het Reglement waar naar wordt verwezen overigens ook nog per referendum goedgekeurd worden. Het feit dat Willem Frederik in 1813 de troon claimde is daarmee eveneens onwettig, en zijn Grondwet van 1815 (en alle daaropvolgende grondwetten) zijn dat ook. De Staatsregeling van 1798 is altijd de geldende grondwet van Nederland gebleven.

Nederland is een republiek, en de Oranjes zitten illegaal op de troon. Het is tijd om, conform het geldende recht, een Commissie van Herziening te verkiezen en de geldende constitutie aan te passen aan de moderne situatie. Het gewijzigde voorstel dient dan per referendum goedgekeurd te worden. Dat is niet lastig; de Commissie moet bestaan uit één persoon per 80.000 Nederlanders. Er zijn thans 16.730.632 Nederlanders, dus er zijn 209 Commissieleden nodig.

Die worden gekozen door de zogenaamde Grondvergaderingen, en dat is simpelweg een term voor een open vergadering van alle burgers van een kiesdistrict die 20 jaar of ouder zijn. Het aantal leden dat een district mag zenden is evenredig aan het aantal inwoners van het district. Enig simpel rekenwerk zal ons leren welk district hoeveel van de 209 leden mag sturen. Er is niets waar we op hoeven te wachten: dit alles is volstrekt legaal en conform de geldende Staatsregeling. We kunnen die kroning van Willem-Alexander rustig negeren; dat hele koningshuis is toch een fictie. Roep uw vergaderingen bijeen, burgers van de Republiek. Tijd om onze grondwet te herzien!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten