zaterdag 30 april 2011

De Rationele Geest

Truth is the proper and sufficient antagonist to error, and has nothing to fear from the conflict unless by human interposition disarmed of her natural weapons, free argument and debate, errors ceasing to be dangerous when it is permitted freely to contradict them.”

– Thomas Jefferson, in het door hem opgestelde Virginia Statute of Religious Freedom, van 1779 (en bij wet ingevoerd in 1786)


Wat de menselijke soort uniek maakt, is onze ongeëvenaarde mate van bewustzijn. We hebben een ontwikkeld verstand, zodat we in staat zijn om onszelf en onze wereld niet alleen te observeren, maar óók om het geobserveerde te analyseren, te rationaliseren. Dit is de basis van onze kennisverwerving, en daarmee van onze geestelijke groei – als individu én als soort.

Dat wij rationeel kunnen handelen, betekent echter niet dat wij dit ook (altijd) doen. Mensen zijn nog steeds uit de boom gevallen apen, en hoewel we zijn opgekrabbeld, en nu langzaam bij die boom vandaan reizen; ons verstand is beperkt. Dat is geen schande, overigens, het is slechts een feit. De menselijke geest is hiermee het toneel van een krachtmeting tussen instinct en bewustzijn.

De mens die zijn bewustzijn niet uitoefent, kan heel snel ten prooi vallen aan irrationaliteit. Dit vindt zijn uiting in dogmatisme: men gaat dan dingen geloven die de toets der logica niet kunnen weerstaan, maar verwerpt bij die botsing de logica, en niet de misvattingen. Ik doel hiermee overigens niet op menselijke overtuigingen of vormen van geloof: in mijn ogen hoeft een geloof geen dogma te zijn.

Sterker nog: óók geloof is een product van ons bewustzijn. Niet alleen het geloof in bijvoorbeeld een god, maar onze neiging om het onbekende te willen verklaren, om iedere leegte te willen vullen. Geloof en wetenschap dienen daarin een soortgelijk doel: het brengen van licht waar het nog donker is, opdat wij kunnen zien.

Er zijn verstokte atheïsten die volhouden dat geloof onzin is. Waarom iets verdedigen dat je niet kan bewijzen, zoals het bestaan van god? Daar werp ik tegen in dat het net zo min bewezen is dat god niet bestaat. Bovendien zou je voor een zinnige discussie eerst overeenstemming moeten bereiken over wat “god” dan is: het bestaan van een man met een lange witte baard die op een wolk woont is – in het licht van onze kennis – nogal onwaarschijnlijk. Het bestaan van een nog onbegrepen energie waar wij allemaal deel van uitmaken is echter helemaal niet onrealistisch.

Degene die een dergelijke mogelijkheid glashard ontkent, is net zo dwaas en dogmatisch bezig als degene die zonder enige twijfel of argumentatie aanneemt dat de gehele Bijbel letterlijk gelezen moet worden.

We kunnen een voorbeeld nemen aan Thomas Jefferson, die zijn hele leven gefascineerd was door de verhouding tussen geloof en rationaliteit. Hij was een oprechte vrijdenker, een zoon van de Verlichting, en dit vormde zijn beschouwing van de wereld. Eén van zijn grote voorbeelden was John Locke, de vader van de empirische benadering: we weten alléén zeker wat we zélf hebben kunnen observeren en verifiëren, de rest kunnen we slechts vermoeden, op basis van een zekere mate van waarschijnlijkheid. Deze rationele wereldbeschouwing sluit geen enkel geloof bij voorbaat uit, en toch is het de basis van de wetenschappelijke methode.

Door de wetenschappelijke methode consequent toe te passen, beschouwen we de wereld rationeel, en voorkomen we de valstrik van het dogmatisme. De wetenschappelijke methode is immers de geformaliseerde evolutie van onze kennis: het is een zelfcorrigerend en constant ontwikkelend systeem. Daardoor verwerpt het geslotenheid en dogmatisme, en richt het zich juist op openheid en vernieuwing. Jefferson zag dit als de basis van de menselijke vooruitgang. In 1787 schreef hij in een brief aan zijn neef, Peter Carr: “Shake off all of the fears and servile prejudices under which weak minds are servilely crouched. Fix reason firmly in her seat and call to her tribunal every fact, every opinion. Question with boldness even the existence of God because, if there be one, he must more approve of the homage of reason than that of blindfolded fear.”

Jefferson pleitte voortdurend voor een kritische blik. Zowel de aanname dat een god zou bestaan, als de aanname dat dit niet zo zou zijn, vond hij voorbarig. We zouden allemaal op rationele wijze moeten streven naar vergroting van onze kennis, en dan zou de waarheid vanzelf aan het licht komen. Pas wanneer mensen zich afsluiten voor bepaalde mogelijkheden, ontstaat er immers een probleem.

De conclusie is onvermijdelijk. Wie het onbekende, het (nog) onbewezene, bij voorbaat uitsluit, bedrijft geen wetenschap – slechts een nieuwe vorm van dogmatisme. En wie blindelings vasthoudt aan een religieus standpunt, ook als de onwaarheid ervan feitelijk bewezen is, handelt niet uit geloof – maar juist uit ontkenning van de werkelijkheid.

Het blijkt dat de “tegenstelling” tussen geloof en wetenschap een kunstmatige is: ze zijn allebei gericht op het vergroten van ons begrip. De ware antithese van onze kennis ligt in het dogmatisme, omdat dit juist leidt tot het afsluiten van onze geest, waardoor onze kennis niet meer groeit. Het is dan ook mijn opvatting dat dogmatisme een soort handicap is: het maakt niet je ogen blind, maar je verstand.

Dogmatisme kan overal opduiken – met hetzelfde gemak in de wetenschap als in het geloof – maar het heeft geen schijn van kans als we vertrouwen op ons eigen verstand. Als we open staan voor alle mogelijkheden, ze ook allemaal kritisch beschouwen, en geen definitieve conclusies trekken totdat er sluitend bewijs is. Dan stappen we met gemak voorbij iedere kunstmatige tegenstelling, en zien we dat geloof en wetenschap allebei wortels hebben in de geest van onze rationaliteit, en in het hart van onze verwondering.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten