"Hoe kan een volmaakte God een onvolmaakt schepsel scheppen?"
Een vraag van Johann Gottfried Herder, die enige overpeinzing wel waard is. Dit is uiteindelijk mijn antwoord:
Een volmaakte God kan niet anders dan onvolmaakte schepsels scheppen. Een volmaakt schepsel zou identiek zijn aan, en één met, de volmaakte God. Een beetje als "twee eeuwigheden": het voegt niet toe, want toevoeging is overbodig. Dat is de eerste paradox. De tweede paradox is dat zelfs een benadering van volmaking zou vereisen dat de geschapen wezens geen kwaad doen. Dat vereist dat ze geen volstrekt vrije wil kunnen hebben, want ze moeten dan niet kunnen kiezen om kwaad te doen. Maar absentie van vrije wil is een imperfectie in zichzelf! Daarom moet een volmaakte God een universum scheppen waarin vrije wil bestaat, en dat impliceert dat de schepsels in dat universum voor het kwade kunnen kiezen, en daarmee onvolmaakt zijn. Toch is dit de enige weg die open ligt voor een volmaakte Schepper. Wij moeten kunnen kiezen voor het goede, want alleen dan heeft het betekenis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten