maandag 30 november 2015

Westerse Waarden



Dit artikel is origineel geschreven in samenwerking met Henri Serton, als eerste aanzet voor de website De Nachtwakers. Het verschijnt hier in licht bewerkte vorm (hoewel ik gekozen heb mijn gebruikelijke archaïsche spellingswijze achterwege te laten, net als in het origineel).



Beschaving is geen vanzelfsprekendheid. Het is een vlam die moet leven in de harten van de mensen; een vuur dat moet branden om een cultuur [1] te verlichten. Niet alle culturen zijn in gelijke mate beschaafd, en het simpele feit dat die uitspraak vandaag de dag controverse oproept is een teken aan de wand. Het is een indicatie dat de vlam van de Westerse beschaving aan het uitdoven is. Politieke beraadslagingen, culturele uitingen, gesprekken op straat en berichten in de media zijn doordrenkt met relativisme, nihilisme en defaitisme. Dankbaar zijn voor de verdiensten van de Westerse cultuur heet tegenwoordig “reactionair”. Trots zijn op de Westerse cultuur is taboe; het “weg-met-ons” is tot een mantra verheven. Het wordt tijd dat iemand dit zwartgallige wereldbeeld trotseert. Want wij mogen trots zijn. Wij mogen de feiten benoemen, zonder dat we bang hoeven te zijn het etiket “politiek incorrect” opgeplakt te krijgen. Het moet zelfs, in tijden als deze.
Het is tijd dat de mensen die dit begrijpen zich verenigen in het streven om de Westerse waarden, tradities en vrijheden uit te dragen, te verdedigen en waar nodig in ere te herstellen. In deze donkere tijden zijn er mensen nodig die de vlam van de Westerse cultuur in leven houden. Maar wat bedoelen we precies, wanneer we het hebben over de ‘Westerse cultuur’? Wat zijn de kenmerken van deze cultuur, en waarom is juist deze cultuur—méér dan alle andere culturen—het verdedigen waard?
Inmiddels al weer jaren geleden werd wijlen Pim Fortuyn gevraagd wat de ‘Westerse cultuur’, waarover hij geregeld repte, volgens hem nu eigenlijk inhield. In zijn antwoord moest hij—zelfs hij!—het laten bij een opsomming van kenmerken. Een echte definitie gaf hij niet: ook hij had niet helder op het netvlies wat nu exact de basis was en is van de Westerse cultuur. Natuurlijk kunnen we, zoals Fortuyn deed, verwijzen naar zaken als de scheiding tussen religie en staat, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de gelijkheid voor de wet en het respect voor ieders rechtspositie. Dat zijn verworvenheden van het Westen. Zij gelden in de Westerse cultuur als vanzelfsprekend terwijl zij door de geschiedenis heen zonder meer uitzondering waren. Waar dergelijke verworvenheden in de moderne tijd ook hun opwachting maken in andere culturen is dit veelal te danken aan de sociale invloed van het Westen. Maar zijn deze zaken de basis van de Westerse cultuur? Neen. Zij zijn het resultaat van een dieper gedachtegoed, dat tot deze verworvenheden heeft geleidt. Zij vormen niet de kerngedachte van het Westen, maar zijn daarvan slechts de positieve vruchten.
De eigenlijke basis van de Westerse cultuur bestaat uit de traditie van vrijheid en zelfstandigheid, van persoonlijke ontplooiing en uitmuntendheid— maar boven alles de traditie van individualisme. De kern van de Westerse cultuur is een ongeëvenaard respect voor het individu. In de wereldgeschiedenis mag de daaruit voorkomende cultuur worden gekenschetst als volkomen uniek: in geen enkele andere cultuur is dat respect in zo’n sterke mate aanwezig. Vrijwel iedere andere cultuur heeft—door de geschiedenis heen—de groep als de maat der dingen genomen. De familie, de clan, de stam, de voorouders, de religieuze of politieke gemeenschap was de fundamentele standaard van de maatschappij. Dit gaat op voor de Babyloniërs en de Azteken, maar ook voor de culturen wiens erfgoed later gedeeltelijk zou worden opgenomen in de Westerse identiteit: ook voor de Grieken, de Romeinen en de Germanen was het individu ondergeschikt aan polis, rijk of stam.
Er zijn in de geschiedenis maar enkele stromingen geweest die van dat collectieve maatschappijbeeld durfden af te wijken, en geen van die stromingen werd ooit dominant in de betreffende (niet-Westerse) cultuur. Denk aan het taoïsme in China, dat waarschijnlijk de meest individualistische niet-Westerse filosofie in de geschiedenis mag heten. Deze stroming werd nooit dominant, en werd uiteindelijk volledig overvleugeld door het collectivistische en autoritaire Confucianisme. Pas met de opkomst van een duidelijk Westerse identiteit en cultuur kreeg het individu volwaardige erkenning. De vorming van een Westerse identiteit gaat gelijk op met de vorming van het Westerse individualisme.
Dat Westerse individualisme is kort samen te vatten als: het idee dat ieder individu van waarde is, en uniek en onvervangbaar in zijn of haar sociale context. Ieder individu is een doel op zich, en nooit een middel tot een doel. Menselijk leven bestaat slechts in individuele vorm; ieder individu is uniek en, voor de mensen rondom dat individu, onvervangbaar. De term ‘sociale context’ verwijst naar het feit dat een mens optimaal functioneert in een gemeenschap. Ons individualisme is géén kil atomisme. “Groepen” bestaan niet als entiteiten op zich, en hebben geen rechten, maar individuen kunnen wel gemeenschappen vormen. De Westerse cultuur heeft méér waardering voor het individu dan welke cultuur dan ook, maar respecteert gelijktijdig de gemeenschappen en verbanden die individuele mensen met elkaar aangaan. De Westerse notie van individualisme is per definitie een sociaal en respectvol begrip.
De mensen die waarde hechten aan deze traditie van menselijke individualiteit hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het behoud van de unieke, individualistische traditie van de Westerse cultuur. Wij hebben die taak. Wij hebben de plicht om niet te knielen voor de gewelddadige haatzaaiers die het Westen kapot willen maken. Wij dienen ons expliciet hard te maken voor de Westerse cultuur, omdat wij deze superieur achten aan iedere andere cultuur. Niet omdat onze cultuur Europees is, niet omdat het de cultuur is van dode blanke mannen, maar omdat het de cultuur is die meer waarde toekent aan het individu dan welke andere cultuur ook.
Het zal opvallen dat we hier verwijzen naar enerzijds het klassiek-liberale individualisme, en anderzijds naar de conservatieve conceptie van mens en maatschappij. Onze opvattingen mogen dan ook worden beschouwd als een synthese, een samenvoeging, van de klassiek-liberale en de conservatieve visie.
In cultureel opzicht zijn wij te duiden als conservatieven. Maar behouden puur om te behouden is niet ons doel. Het is niet ons streven om verandering tegen te gaan, maar om te koesteren en te beschermen wat van waarde is. We willen bijdragen aan de instandhouding van de tradities en instituties die de vrijheid en de welvaart van het Westen ten goede komen. Tradities en instituties die het tegenovergestelde bewerkstelligen kunnen wat ons betreft niet snel genoeg verdwijnen. Wij dragen een traditioneel Westers conservatisme uit, dat pleit voor persoonlijke verantwoordelijkheid en de kracht van de natuurlijke gemeenschap. Ook zetten wij ons fel af tegen het hijgerige en dogmatische ‘neoconservatisme’. Wij conserveren expliciet de Westerse cultuur, in de wetenschap dat wie bijdraagt aan het conserveren van de Westerse cultuur daarmee bijdraagt aan het conserveren van de meest progressieve en menslievende cultuur uit de geschiedenis van de mensheid. In sociaal en economisch opzicht zijn we dan ook traditionele Westerse individualisten. We staan voor individuele rechten en rechtsgelijkheid.
De visie die wij uitdragen is gebaseerd op dit individualisme— op dit grotendeels vergeten fundament van het gedachtegoed dat de Westerse cultuur typeert. Een vergeten fundament? Ja, vergeten. Want juist in het Westen zijn de meeste mensen zich niet langer bewust deze waardevolle ideeën. Ideeën die zijn voortgekomen uit een rijke geschiedenis en een evolutie van kennis en waarden die zich gedurende duizenden jaren heeft voltrokken.
Ons doel is om het individualistische ideaal te herintroduceren. Niet alleen omdat het waardevol is, en niet alleen omdat het juist is, maar omdat het noodzakelijk is. Alles wat het Westen heeft voortgebracht is te danken aan dat individualisme. Het Westerse respect voor het individu is de reden dat in het Westen—en alléén in het Westen!—het individuele recht op eigendom zo sterk ontwikkeld werd. Waar talloze andere culturen voortmodderden met schimmig collectief bezit en te lijden hadden onder de tragedie van de meent en een steeds dreigende afgunst van de massa, maakte de typisch individualistische Westerse notie van privé-bezit mogelijk dat er, zonder enige overheidsinterventie, een ongekende kapitaalaccumulatie mogelijk werd.
Het individualisme, ons vergeten fundament, is de reden dat de Westerse beschaving heel de wereld in kaart bracht en alle parallellen en meridianen verkende. Het is de reden dat de Westerse beschaving de meest geavanceerde schepen in de geschiedenis heeft gebouwd, de meeste rijkdom heeft geproduceerd en méér heeft bijgedragen aan de wetenschap dan alle andere culturen in de geschiedenis tezamen. Het is de reden dat het in de Westerse beschaving was dat de stoommachine werd uitgevonden en de industriële revolutie werd ontketend. Het is de reden dat zowel vliegtuig als maanraket Westerse prestaties zijn. Dit zijn geen toevalligheden of spelingen van het lot. Zelfs het precaire evenwicht tussen de seculiere macht en de geestelijke macht, zelfs de scheiding van staat en religie, zijn een uniek Westerse ontwikkeling.
Individuele vrijheid en individuele rechten. Zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Rationaliteit, logica en het vermogen om kritisch te redeneren. Persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling; een hang naar zelfverbetering en individuele prestatie. Juridische gelijkwaardigheid, ongeacht persoonlijke kenmerken of afkomst. Een maatschappelijke basis van wederzijds respect. Dat zijn de Westerse waarden, en we ontlenen ze stuk voor stuk aan ons individualisme. Het zijn waarden die nimmer ergens anders zo grondig ontwikkeld en beschermd zijn als in het Westen. En dan zijn er  mensen die durven te betwijfelen dat de Westerse cultuur superieur is aan alle andere culturen in de geschiedenis? Natúúrlijk is de Westerse cultuur superieur!
Het is tegenwoordig in de mode om de geschiedenis van de Westerse cultuur zwart te maken. “Kolonialisme! De kruistochten! De inquisitie! Galileo werd vervolgd door de Christelijke kerk! Slavernij! Vrouwen mochten hier vroeger ook niet stemmen!” Al dergelijke zaken krijg je als voorvechter van de Westerse beschaving bijna dagelijks voor de voeten geworpen. Dit zou dan moeten bewijzen dat het Westen ‘óók niet zo fraai is’. Niemand ontkent dat de geschiedenis van de Westerse wereld ook zwarte bladzijden kent. Maar laten we wel wezen: de Westerse cultuur heeft zich, méér dan enige andere cultuur, bereid getoond zich te ontwikkelen en te verbeteren. Alleen in het Westen is gelijkberechtiging een oprecht streven geweest, en alleen in het westen is dat ideaal ook tot in de praktijk doorgevoerd. Alleen in het Westen is het idee dat vrouwen zelfstandig kunnen en mogen zijn, grond mogen bezitten en stemrecht mogen genieten überhaupt ter sprake gekomen.
Laten we niet vergeten dat, hoewel het Westen vaak de schuld voor alle slavernij in de schoenen geschoven krijgt, dit vreselijke instituut al sinds mensenheugenis bestond. Westerlingen kochten negerslaven van andere zwarten, die zelf al honderden of zelfs duizenden jaren slavenhouders waren. En alléén in de Westerse cultuur kwam metéén kritiek op de slavernij (al in de zestiende eeuw veroordeelde de katholieke School van Salamanca het instituut als mensonterend). Alléén in de Westerse cultuur werd slavernij uiteindelijk afgeschaft op morele gronden— terwijl het in niet-Westerse culturen schaamteloos voortwoekerde, in een aantal gevallen tot laat in de vorige eeuw. (Informeel bestaat slavernij in een aantal islamitische en Afrikaanse gebieden zelfs tot op de dag van vandaag.) Waar de slavernij is afgeschaft in niet-Westerse gebieden is dit vrijwel zonder uitzondering gedaan op initiatief van het toenmalige Westerse koloniale gezag. Het Westen heeft zich in het verleden een tijd lang mede-schuldig gemaakt aan slavernij, maar het mag nóóit vergeten worden dat de afschaffing van slavernij exclusief aan het Westen te danken is.
Het is ook in het Westen, en alléén in het Westen, dat er een politiek en economisch bestel is opgekomen dat diep geworteld werd in de unieke individualistische waarden. Nergens anders was het denkbaar dat er ooit een theorie ontwikkeld zou worden die stelde dat een vorst er zou moeten zijn om de mensen te dienen, in plaats van omgekeerd. Omdat het individu centraal staat in het Westen volgt uit de Westerse cultuur een samenleving die individuele ontplooiing waardeert, en onderdrukking afkeurt. Het Westen is traditioneel een anti-autoritaire cultuur, waarin gezag van onderop wordt opgedragen, en niet van bovenaf wordt opgelegd. Denk maar aan het feit dat middeleeuwse vorsten vaak erkend moesten worden door hun onderdanen—door een ‘blijde inkomst’ te krijgen—voordat hun gezag legitiem werd. Denk maar aan het feit dat de Nederlanders en de Engelsen allebei met een beroep op hun natuurlijke rechten hun vorst hebben afgezet toen deze vorst despotisch werd. En besef dat zoiets uniek is in de menselijke geschiedenis. Dit waren daden van Westerlingen.
De vrijheidscultuur van het Westen heeft zich, door de eeuwen heen, gemanifesteerd middels een juridisch, politiek en economisch bestel van rechtszekerheid, grote handelingsvrijheid, lage belastingen, weinig overheidsinterventie en weinig reguleringen. Ook dat is uniek. Door de geschiedenis heen is ‘het recht’ bijna altijd synoniem geweest aan de arbitraire wil van de machthebbers. Het idee dat machthebbers óók gebonden zouden moeten zijn aan hun eigen wetten is Westers. Door de geschiedenis heen is er nauwelijks een besef geweest dat individuele mensen aanspraak maken op natuurlijke rechten en vrijheden. Het natuurrechtelijke denken is Westers. Door de geschiedenis heen is het altijd als normaal beschouwd dat een vorst zijn schatkist kon vullen door zijn volk te plunderen. De gedachte dat een heerser, in ruil voor de bescherming van zijn onderdanen, slechts aanspraak maakt op een beperkte ‘vergoeding’ is Westers. Door de geschiedenis heen is het de standaard geweest dat de overheid zich met ieder aspect van het leven mocht bemoeien. De notie dat de overheid slechts beperkte taken en bevoegdheden heeft, en in dienst staat van de mensen, is Westers.
Deze denkbeelden hebben zich verspreid als gevolg van de Westerse expansie over de hele wereld tijdens het koloniale tijdperk. Ook hier moeten we historische misstanden niet wegwuiven— maar we moeten erkennen dat de verspreiding van humanitaire ideeën in niet-Westerse gebieden te danken is aan de toenmalige Westerse invloed. De Westerse mogendheden hebben, ondanks hun tekortkomingen, óók bewust energie gestoken in het opleiden van de bevolking van hun koloniën. Ze hebben grote bedragen geïnvesteerd in het opbouwen van de lokale economieën. Mede daardoornam de armoede scherp af in vergelijking met het pre-koloniale tijdperk. De Westerse mogendheden hebben barbaarse praktijken als sati afgeschaft uit respect voor het menselijk leven. (Het idee dat een weduwe levend verbrand moet worden met haar overleden man is inherent collectivistisch; het idee dat zo’n traditie monsterlijk is kan alleen voortkomen uit respect voor het individu.)
De Westerse cultuur heeft een wereldwijde invloed gehad, en ook waar zij niet langer dominant is laat zij sporen na. Anders dan de anti-Westerse activisten vaak beweren zijn die sporen geen afzichtelijke littekens. Neen. Het zijn de wetten die privé-bezit garanderen, vrouwenrechten erkennen en de scheiding van kerk en staat mogelijke maken. Het zijn de technologische zegeningen van moderne huizen, auto’s, infrastructuur en medische wetenschap.
Waar de Westerse cultuur wel dominant is gebleven is de erfgoed nog veel prominenter aanwezig. Australië en Nieuw-Zeeland liggen niet in het geografische ‘Westen’, maar het zijn gebieden waar de Westerse cultuur de standaard is. “Westers” is dan ook slechts een historisch gegroeide naam: het gaat over de van oorsprong Europese cultuur, die als zijnde ‘westers’ werd gecontrasteerd werd met de diverse culturen van Azië in het oosten en Afrika in het zuiden. Het feit dat het eerste gebied waar Westerlingen zich massaal vestigden en hun cultuur dus naartoe brachten—namelijke de Nieuwe Wereld—óók in het westen lag droeg bij aan de naamgeving. De Westerse cultuur. De Westerse wereld. Maar dat is natuurlijk niet gebonden aan geografie: iedereen die de cultuur van het Westen omarmt, waar hij of zij zich ook mag bevinden, is een Westerling. Wie de Westerse waarden in het hart draagt is één van ons.
Ook dat is een gevolg van het Westerse individualisme: onze cultuur is inherent inclusief. Wij sluiten niemand uit op basis van huidskleur of geboorteplaats. Wij kijken naar de persoon zelf. Een man uit Angola en een vrouw uit Buiten-Mongolië kunnen dragers zijn of worden van de Westerse cultuur. De keerzijde van de medaille is dat iemand die geboren is in Parijs, Berlijn of Amsterdam net zo goed een niet-Westerling kan zijn. Het maakt niet uit of hij blank is; het maakt uit of hij ervoor kiest een drager te zijn van de Westerse cultuur. Het maakt uit of hij de Westerse waarden draagt en uitdraagt. Dat maakt de Westerling.
Als iedereen binnen de Westerse wereld—of zelfs maar een meerderheid binnen dat gebied—de waarden van de rijke Westerse cultuur zou koesteren, dan was ons initiatief niet nodig. Dan zouden wij leven in het zonlicht van beschaving, en waren De Nachtwakers overbodig. Helaas is dat niet zo. Integendeel: in het Westen is een expliciet anti-Westers gedachtegoed ontstaan. Het geografische gebied dat wij “het Westen” noemen wordt cultureel gezien steeds minder Westers. Of liever gezegd: de Westerse cultuur is aan het degenereren van een individualistische cultuur tot een steeds meer collectivistische cultuur. Van een traditionele cultuur van zelfbeschikking naar een zichzelf hatende cultuur van dwang. De Westerse samenleving, politiek en economie degenereert daarom óók: van een vrijheidslievende maatschappij met lage belastingen en weinig overheidsinterventie naar een geïnfantiliseerde maatschappij met steeds meer overheidsinterventie en continu stijgende lasten.
Dat proces van afbraak en teloorgang is heel geleidelijk begonnen, en is de afgelopen eeuw in een stroomversnelling geraakt. Zelfs de meest individualistische cultuur draagt collectivistische elementen in zich. Het is een illusie dat een cultuur ooit ‘perfect’ kan zijn. De Westerse cultuur heeft, ondanks het feit dat individualisme de kern ervan vormt, altijd óók anti-individualistische tendensen in zich geborgen. De diverse culturen die we kunnen beschouwen als ‘voorlopers’ van de Westerse cultuur—namelijk de Griekse, Romeinse, Germaanse, Keltische en Slavische culturen—waren allemaal collectivistischer dan de uiteindelijke Westerse cultuur.
In zekere zin is het Westerse besef van ‘het individu’, en diens waarde, pas ontstaan met de opkomst van het vroege Christendom in de eerste twee, drie eeuwen van onze jaartelling. Zelfs toen was van het Westerse individualisme nog lang geen sprake. Dat moest nog gedurende ruim duizend jaar langzaam opgroeien. Maar door het Christendom kwam het individu voor het eerst echt in beeld als sociaal verschijnsel. Volgens het Christendom is immers ieder individu geschapen naar het evenbeeld van God. Dat specifieke mensbeeld was een historische primeur. Het maakte allereerst dat iedere ziel individueel het redden waard was. In andere culturen, waar de groep de standaard was, was zoiets collectief. Zie de pre-Christelijke mythologie van bijvoorbeeld de Grieken of de Germanen, waar hele families vervloekt worden vanwege de daden van één voorouder. Bij de Romeinen, Kelten en Slaven was het niet anders. Schuld was collectief. Religie zelf ook: als jouw ouders bepaalde goden aanhingen, dan behoorde ook jij tot de cultus van de goden. Het Christendom stapte daarvan af. Iedereen kon zich tot het Christendom bekeren. Zelfs als al zijn familieleden fervente Christenvervolgers waren kon een man zich zelf, individueel, bekeren tot het Christendom.
Er was nog een tweede implicatie van het Christelijke mensbeeld. Als werkelijk iedereen naar het evenbeeld van God werd geschapen, en als werkelijk ieder individueel persoon door middel van goed gedrag in de hemel kon komen, dan veronderstelde dat een gelijkwaardigheid die tot dan toe onvoorstelbaar werd geacht. Dit betekent niet dat volgens de vroeg-Christelijke visie alle mensen ook echt gelijk waren op sociaal en politiek gebied. Maar er was wel sprake van gelijkheid op moreel gebied.
Deze implicaties van het Christelijke mensbeeld zijn de eerste kiem geweest van een waarlijk Westerse cultuur. Het was deze innovatie die in het Westen de voorwaarden schiep voor een uniek Westerse cultuur. Het meest verbluffende is wellicht nog wel dat het vrijwel geheel onbedoeld was. De vroege Christenen hebben hun mensbeeld nooit gezien als de basis van een radicaal vernieuwend individualistisch cultuurmodel. De Westerse cultuur is grotendeels een onbedoeld bijproduct van het Christendom— maar wat een bijproduct!
De collectivistische invloed van de pre-Christelijke culturen in Europa is nooit helemaal verdwenen uit het Westerse gedachtegoed— ook niet na de geleidelijke kerstening van Europa en haar invloedssfeer. Oud-Griekse filosofen die er sterk collectivistische denkbeelden op nahielden bleven een bron van intellectuele inspiratie. Vooral het Platonisme heeft een sterk collectivistische invloed gehad. Maar ook hier droeg het Christendom bij aan het individualisme, mede doordat de Christelijke scholastici vanaf de elfde eeuw het Aristotelianisme herintroduceerden, waardoor het collectivistische Platonisme werd teruggedrongen. Aristoteles zelf was echter ook geen individualist, zoals dat in de Westerse cultuur wordt begrepen. Enkel door de inbedding van het Aristotelianisme in het Christelijk gemotiveerde individualisme van de scholastiek konden de denkbeelden van Aristoteles effectief worden getransplanteerd van de pre-Westerse oudheid naar de Westerse beschaving.
In de periode van de tegenwoordig sterk verheerlijkte ‘Renaissance’—een woord dat overigens pas eeuwen later is bedacht—stak het Platonisme echter de kop weer op. Diverse filosofen zetten zich af tegen de vermeende hegemonie van de Christelijke kerk. Dit was begrijpelijk, maar het leidde tot bepaalde kwalijke neveneffecten. Het Aristotelianisme was op een dogmatische wijzen onderdeel geworden van de scholastiek. Als reactie omarmden veel critici van de kerk bijna instinctief het Platonisme. Terwijl de ontkerkelijking doorzette gingen de zelfverklaarde ‘Verlichtingsdenkers’ de Renaissance verheerlijken, en uiteindelijk (impliciet of expliciet) ook het bijbehorende Platonisme.
Het is dan ook niet vreemd dat een significant aantal Verlichtingsdenkers akelig veel collectivistische tendensen vertoonden. Nu waren de diverse denkers van die periode ondanks hun collectivistische invloeden onderling verschillend, en waren er in de perioden van de Renaissance en de Verlichting zeker ook denkers die duidelijk nog wel in de Westerse traditie stonden— zoals Baruch Spinoza en John Locke. Dergelijke denkers wilden de dogmatische aspecten van de kerkelijke leer afschudden, maar waren zeker niet bereid om het kind met het badwater weg te gooien. Zij wilden, kortom, de Westerse traditie redden van het dogmatisme.
Deze denkers waren echter duidelijk in de minderheid. De meerderheid van de Verlichtingsdenkers zette zich juist expliciet af tegen traditie en de kerk, verwierp niet enkel het dogma maar ook alle prestaties van de Christelijk-Westerse cultuur, en streefde naar een radicale omwenteling. Die kwam er ook. Het anti-traditionalistische denken, het woekerende neoplatonisme en de collectivistische neigingen vonden uiteindelijk hun hoogtepunt in de Franse revolutie. Waar de eerder de Amerikaanse revolutie een conservatieve opstand was tegen een te opdringerige staatsmacht—en dus een typisch individualistische ontwikkeling—kreeg de Franse revolutie al snel een heel andere vorm, die niets meer met de Westerse traditie van persoonlijke vrijheid te maken had. In de Franse revolutionaire beweging was een heel andere intellectuele onderstroom aanwezig. Die richtte zich niet op zelfbeschikking, maar op de “collectieve wil” van de gemeenschap. De intellectuele voorganger van deze collectivistische denktrant was de filosoof Jean-Jacques Rousseau.
Het was Rousseau die de Volonté Générale had bedacht: de ‘Algemene Wil’ van de groep als geheel, waar ieder individu zich naar zou moeten voegen. Het belang van het individu, schreef Rousseau, is onbelangrijk en ondergeschikt aan het belang van de groep. Alle mensen moesten zich volgens Rousseau ondergeschikt maken aan het algemeen belang. Wie dat weigerde zou gedwongen moeten worden.
Voor Rousseau was de toepassing van dwang een essentieel element van de samenleving. Hij bedeelde een totalitaire macht toe aan de staat, die met deze macht iedereen zou moeten dwingen om het algemeen belang te dienen. Maar wie bepaalt wat dat algemene belang is? Ook dat zou de staat moeten beslissen, stelde Rousseau. Hij was echter bang dat als het volk een volksvertegenwoordiging of een regering zou kiezen, deze enkel “de optelsom van de meeste particuliere belangen” zou dienen. Om die reden was Rousseau een tegenstander van volksinspraak in de regering. In feite pleitte Rousseau voor een “verlichte” dictatuur. De dictator moest geen koning meer zijn, maar de meest “geschikte” leider. Zijn legitimiteit moest niet meer van God komen, maar uit de Algemene Wil. Hierin is heel duidelijk het Platonische wensbeeld van de al-wijze “filosoof-koning” te herkennen. Rousseau was uiteindelijk de filosofische erfgenaam van Plato, en herintroduceerde diens pre-Christelijke totalitaire gedachtegoed met nieuw venijn.
In revolutionair Frankrijk werden de ideeën van Rousseau in de praktijk gebracht door Maximilien de Robespierre. Deze radiaal vond in de werken van Rousseau een bron van inspiratie, en maakte het tot zijn doel om deze plannen uit te voeren. Het is hem gelukt, en de gevolgen staan bekend als de Terreur. Als dictator van Frankrijk legde Robespierre het land de ‘Algemene Wil’ op— althans, hij legde het zijn wil op. Al beweerde hij natuurlijk dat dit de wil van de samenleving was. Natuurlijk mocht niemand, geheel conform Rousseau, zich daar tegen verzetten. Iedereen die volgens Robespierre een staatsvijand was werd ter dood gebracht. De guillotine draaide overuren, tot de straten rood zagen van het bloed.
Frankrijk werd een land in de macht van de almachtige Staat. Dat was precies wat Robespierre en zijn filosoof Rousseau wilden. Robespierre vond dat de staat centraal bestuurd moest worden, en dat vertegenwoordiging helemaal niet wenselijk was. Ook moest de staat almachtig zijn, en zich met ieder onderwerp bemoeien, om zo het algemeen belang te dienen. De staat stelde onder zijn bewind allerlei wetten op die de maatschappij moesten reguleren: er kwam een wettelijk minimumloon, de overheid stelde allerlei regels en eisen aan bedrijven, en er kwam voor veel producten een vaste verkoopprijs waar ondernemers niet vanaf mochten wijken. Het Christendom werd verboden (de eigendommen van de kerk werden door de staat afgepakt, monniken die zich verzetten werden vermoord); in plaats daarvan kwam er een cultus die het bestaan op aarde vereerde. In de praktijk kwam dit neer op een schijnreligie die de overheid heilig verklaarde.
Al deze ontwikkelingen waren in strijd met de Westerse traditie. In het oude hart van de Westerse beschaving—westelijk Europa—ontstond nu een volledig anti-Westerse macht. Vanzelfsprekend heeft revolutionair Frankrijk het niet volgehouden. Met Robespierre liep het, zoals bekend, slecht af. Uiteindelijk werd hij zo radicaal dat zelfs zijn meest trouwe medestanders hun leven niet meer zeker waren. Ze pleegden een staatsgreep en Robespierre werd ter dood gebracht. Hij stierf zoals hij zelf talloze mensen ter dood had gebracht: onder de guillotine. De revolutie verviel uiteindelijk in chaos, en dat stelde de ambitieuze generaal Napoleon Bonaparte in staat om de macht te grijpen. Waarschijnlijk zou dit Rousseau veel plezier hebben gedaan: Napoleon verklaarde zichzelf tot Keizer, met als bron van legitimiteit… de Algemene Wil. Vervolgens stortte hij heel Europa in een jarenlange oorlog die meerdere landen in puin legde en vele duizenden mensen het leven kostte.
Ook nadat de Bourbonmonarchie werd hersteld, en nadat die weer ten val kwam en er weer een republiek kwam, die vervolgens weer onder bestuur van een Bonaparte kwam… die zich ook weer tot Keizer uitriep, en een oorlog begon, en deze verloor, waarna er weer een republiek kwam… afijn. Ook na dat alles is het gevaarlijke gedachtegoed van de Franse revolutie nooit meer verdwenen.
De Jacobijnse fundamenten (vooral het idee van centraal bestuur en een machtige overheid die zich met alles bemoeit) zijn na de Franse revolutie in heel Europa gangbaar geworden. Machthebbers die na de Franse bezetting terugkwamen zagen die nieuwe staatsmacht wel zitten, en schaften deze niet meer af. In het wereldbeeld van de Jacobijnen lag tevens de inspiratie voor het totalitaire collectivisme van de twintigste eeuw. Marx was een filosofisch en economisch erfgenaam van Rousseau en Robespierre. Hitler trouwens ook. Via de Neoplatonisten van de Renaissance en via Rousseau zijn zij allen erfgenamen van Plato. Op deze manier heeft het Westerse denken altijd het anti-Westerse denken in zich gedragen.
Deze anti-Westerse denkbeelden, al zijn ze gevormd in de Westerse wereld, staan recht tegenover de Westerse traditie waaraan die Westerse wereld haar grootsheid te danken heeft. Dat het moderne collectivisme in het geografische Westen ontstond betekent nog niet dat het bij het Westerse culturele gedachtegoed hoort. Dat gaat ook op voor het anti-individualistische gedachtegoed van socialisme, communisme of nationaal-socialisme.
Die stromingen zijn ontstaan in het Westen als gevolg van de Franse revolutie. Gedurende de negentiende eeuw hebben diverse filosofen—zoals Fichte en Hegel—de anti-Westerse denkbeelden van die revolutie impliciet of expliciet omarmd en uitgewerkt. Om ze vervolgens in te zetten als een legitimering van autoritaire macht. In de twintigste eeuw is dit anti-Westerse gedachtegoed opnieuw in de praktijk gebracht. Van Plato naar Rousseau naar Robespierre naar Kant en Fichte en Hegel naar Marx en naar Lenin en Stalin en Hitler: in het hart van het Westen is langzaam een pad gebaand voor inherente anti-Westerse denkbeelden: voor het ideaal van collectivisme en de almachtige staat. Toen Hitler schreeuwde “Du bist nichts; Dein Volk ist alles!” klonk daarin een echo van Rousseau, die de mens ondergeschikt maakte aan de Natie, maar ook een echo van Plato, die de mens ondergeschikt maakte aan de Polis. Het Westen heeft de wereld vrijheid gegeven. Het anti-Westen heeft geresulteerd in guillotine, goelag en gaskamer.
Het waren de typisch Westerse mogendheden, zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, die de oorlog aangingen met dat anti-Westerse gedachtegoed— niet alleen uit strategische, geopolitieke of economische overwegingen, maar vanuit een morele overtuiging. Eerst bestreden de Westerse mogendheden het nationaal-socialisme, laten vochten zij tegen het communisme. [2] Ook al hebben de meest opzichtig totalitaire uitwassen van de anti-Westerse ideologie de strijd verloren, het is helaas niet zo dat de Westerse traditie de collectivistische traditie heeft overwonnen. Integendeel. Op een sluipender wijze heeft het anti-Westerse gedachtegoed het Westen van binnen uitgehold.
Ook deze meer sluipende degeneratie van de Westerse traditie was gradueel, en ook deze schadelijke ontwikkeling is pas vrij recent in een stroomversnelling geraakt. Op het moment dat ten tijde van de zelfverklaarde ‘Verlichting’ het Christendom opzij werd geschoven als basis van de Westerse identiteit is er een zeker vacuüm ontstaan. Want door welke ideeën moest het Christendom dan worden vervangen?
Een samenleving zonder religie is denkbaar, maar het Christendom was óók een verbindend element van het Westen als geheel. Een maatschappelijke en culturele structuur waarin het Westen was ingebed. En wat is een lichaam zonder skelet? Het is niet zo dat de Westerse waarden niet kunnen bestaan zonder het Christendom, maar het is wel zo dat die waarden tot aan de Verlichting in een Christelijke context werden begrepen en gehanteerd. Wie het Christendom wil wegnemen als structurerende factor zal daarvoor in de plaats een nieuwe context moeten bieden. Of hij moet lijdzaam toezien hoe de Westerse waarden, ontdaan van hun vitale inbedding, langzaam vervagen tot niets.
De denkers van de verlichting hebben geweigerd zo’n alternatieve context of structurering aan te reiken. Dat resulteerde in een puur materialistisch wereldbeeld, waarin alle filosofische, spirituele, morele en anderszins immateriële overwegingen enkel nog bestonden bij de gratie van de oude, Christelijke structuur. Want het Christendom was natuurlijk niet van de ene op de andere dag verdwenen. Men kon en kan zich nog steeds vasthouden aan die structuur. Maar het Christendom werd en wordt in het Westen wel steeds minder een factor van belang. Zowel de aanjagers als de erfgenamen van de Franse revolutie waren helder in hun overtuigingen: het Christendom moest vervangen worden door een seculier staatsbestel als structurerende factor voor de Westerse maatschappij. Aan de staat moesten wij onze waarden, onze normen en onze rechten toevertrouwen.
Dit vertrouwen in de almachtige staat heeft sinds de excessen van de Franse omwenteling keer op keer tot onderdrukking en onmenselijke misstanden geleid. Maar niet alleen dat: het blinde vertrouwen in de staat is niet alleen een gevolg van het feit dat de Christelijke structuur van het Westen is weggevallen— het dogmatische étatisme bespoedigt dat proces eveneens. We moeten niet vergeten dat het Christendom in de Westerse geschiedenis bij uitstek een sociale rol vervulde.
Het Christendom heeft eeuwenlang voor een gemeenschap van gezamenlijke waarden gezorgd. Binnen die gemeenschap werden mensen aan hun woord gehouden en werden de waarden van de gemeenschap bewaakt. Ook werden de armen waar mogelijk geholpen. Men was er voor elkaar. Een dergelijke groepvorming is niet noodzakelijk tegenstrijdig met het Westerse idee van individualisme. Integendeel: het besef dat individuen vrij zijn om gemeenschappen te vormen is een fundamenteel onderdeel van dat Westers individualisme. De vrijwillige associatie van mensen zorgt voor een gemeenschap met wederzijdse ondersteuning.
Sinds het verdwijnen van het Christendom is die gemeenschap van gezamenlijk gedeelde waarden in het Westen echter aan het verdwijnen. Al die aspecten van het menselijk leven zijn nu door de staat gemonopoliseerd. Daarom krijgen we steeds meer wetten tegen slecht gedrag. Maar als de staat de functie van een gemeenschap gaat overnemen eindigt dat per definitie in een totalitaire samenleving. Zij die het niet met de regels van een gemeenschap eens zijn kunnen uit die gemeenschap stappen en zich bij een andere gemeenschap aansluiten. Gemeenschapsvorming is vrijwillig. Mensen kunnen zich echter niet aan de macht van de staat onttrekken. Onderdanigheid aan de overheid is niet optioneel, maar wordt afgedwongen.
Dit étatistische maatschappijmodel is tot volle wasdom gekomen in de totalitaire dictaturen van de twintigste eeuw. Het bleek een model dat niet werkbaar was. De totalitaire staten van de vorige eeuw zijn, enkele atavistische uitzondering daargelaten, vernietigd door anderen of ingestort onder hun eigen mankementen. Maar heeft dit geleid tot een herwaardering van de vroegere Christelijke gemeenschapszin? Integendeel. De denkbeelden die in de eerste plaats hebben geleid tot het totalitarisme zijn niet verdwenen. Deze denkbeelden zijn zelfs diep ingebed geraakt in de Westerse samenleving: de intellectuelen van de Frankfurter Schule hebben maar al te goed begrepen dat culturele waarden uiteindelijk de waarden van de politiek vormen. Terwijl het nominaal ‘kapitalistische’ Westen dus politieke en economische strijd leverde tegen de communistische grootmachten hebben deze Marxistische intellectuelen het tot hun doel gemaakt om de ‘kapitalistische cultuur’ van het Westen te bekritiseren en deze om te vormen naar een cultuur die meer ontvankelijk was voor de ideeën van het socialisme.
Het is geen toeval dat sinds de vroege jaren ’60 klassieke instituten als het huwelijk en het het eigendomsrecht constant kritiek krijgen en ter discussie worden gesteld. Noch is het toeval dat de Christelijke traditie, de klassieke maatschappelijke verhoudingen, de Westerse geschiedenis en waarden zoals het individualisme en het winstmotief aan eenzelfde constante stroom van kritiek onderhevig zijn. Neen. Dit zijn de waarneembare gevolgen van de “mars door de instituties” die de Frankfurter Schule bewust heeft aangejaagd. Het doel was om intellectuele bolwerken, zoals universiteiten, over te nemen— en vervolgens de eigen denkbeelden te verspreiden.
Die strategie is wonderwel gelukt. Beter dan de intellectuelen van de Frankfurter Schule hadden durven hopen. Zij dachten dat het communisme de Koude oorlog onvermijdelijk zou winnen, en dat zij het ‘verrotte’ Westen langzaam en met veel moeite aan het voorbereiden waren op de rode machtsovername. De Sovjetunie is echter ineengestort, terwijl de socialistische beïnvloeding van de Westerse maatschappij een groot succes bleek— het oversteeg iedere verwachting!
Dat is niet heel vreemd. Het Westen heeft, zoals reeds geobserveerd, als gevolg van de ontkerstening geen coherente structuur meer waarbinnen de Westerse waarden gecontextualiseerd kunnen worden. Het enige alternatief was de staat als structuur. Dat werd door veel intellectuelen dan ook als oplossing aangedragen. Hier zit natuurlijk een bittere ironie in: het politieke collectivisme van de totalitaire dictatuur heeft het laten afweten, maar het culturele collectivisme dat het Westen van binnenuit opvreet was een succes. De Sovjetunie heeft gefaald, maar de mars door de instituties niet. De vijfde colonne van het collectivisme is er toch doorheen gekomen.
In de Amerikaanse conservatieve beweging is men het culturele collectivisme van de Frankfurter Schule het “cultureel Marxisme” gaan noemen. Dit gedachtegoed heeft haar werk effectief verricht: het Westen is in veel opzichten niet meer Westers. En daar zijn de mensen zelfs trots op! Middels het cultureel Marxisme zijn de Westerse traditie, geschiedenis, cultuur en identiteit doelbewust uitgewist. Ondanks alle prestaties van het Westen is het tegenwoordig taboe om je—nota bene in de Westerse wereld!—te identificeren als een drager van de Westerse cultuur. De Westerling is geïndoctrineerd om zijn eigen cultuur te haten, met als gevolg dat hij is opgehouden een Westerling te zijn.
Het meest tragische aspect van dit hele proces is dat er geen alternatief is aangereikt voor de traditionele, Christelijke maatschappijstructuur. De culturele Marxisten streven nog stééds naar de socialistische heilstaat! Dat is een ‘oplossing’ die aantoonbaar niet werkt, en leidt tot een hel op aarde. Blind geloof in de almachtige staat kan helemaal geen aanhechtingspunt zijn voor de Westerse cultuur, omdat die cultuur inherent individualistisch is. We bevinden ons nu dan ook in een situatie waarin de Westerse waarden sterk vervaagd zijn. De resulterende maatschappij mag geen beschaving heten. De wereld die is ontsproten uit het anti-Westerse gedachtegoed van het moderne collectivisme is dan ook cultuurloos. Er bestaat zoiets als de Romeinse cultuur, de Helleense cultuur, de Germaanse cultuur, of de klassieke Westerse cultuur. Maar er bestaat géén “modernistische cultuur”! Alle cultuur die in het Westen resteert is gebaseerd op de overblijfselen van de Westerse traditie. De zielloze moderniteit zelf levert geen cultuur op. En als we op de huidige weg doorgaan zullen ooit—niet ver in de toekomst—de vervagende restanten van de klassieke Westerse beschaving volledig uitgeput en verdampt zijn.
De geschiedenis confronteert ons met talloze voorbeelden van dergelijke culturele regressies; die leiden tot decadentie en degeneratie, en het proces culmineert in de ondergang van een beschaving. Een uitgeholde, intern verrotte cultuur wordt veroverd, opgeslokt of vervangen door een rivaliserende cultuur. Op dit moment is zo’n doffe lotsbestemming voor het Westen geen abstractie meer. Het Westen is van binnenuit verzwakt. En niet alleen is het zwakte; het is een expliciete zelfhaat. Niet alleen is het apathie; het is ook spirituele leegte en filosofische verwarring. We hebben alle ijkpunten uit het oog verloren, en nu zijn we ons niet meer bewust van onze kernwaarden. Dat is wat ons blootstelt aan de bedreiging van overtuigde groeperingen die wel een heldere visie uitdragen. Die wel vitaal en assertief zijn. Want wat kunnen wij daartegen in stelling brengen? Waar staan wij nog voor? Als ondankbare kinderen hebben we de waarden in de steek gelaten waar we onze beschaving aan te danken hebben.
In onze haast om de moderniteit in te luiden hebben wij veel onschatbare rijkdommen in de goot geworpen. In onze drang om het vermeende Christelijke ‘dogmatisme’ te relativeren, is de relativering zelf een dogma geworden. We zijn vergeten dat de vrijheid van het individu ons grootste goed is, en we zijn óók onze vrijheidsliefde gaan relativeren. Als uiterste consequentie van dit proces zijn we tolerant geworden voor intolerantie. In naam van de vrijheid staan we inbreuken op de vrijheid toe. Wie kritiek heeft op deze gang van zaken, wordt zélf beschuldigd van intolerantie— of erger. Tolerantie van andere denkbeelden, in feite slechts een middel om vrijheid te bereiken, is een doel op zich geworden. Onze doorgeslagen relativering heeft er toe geleidt dat we onze eigen principes niet meer kennen of vertrouwen. We zijn nergens meer zeker van, en durven daarom ook geen grenzen te stellen voor wat onaanvaardbaar is. Beïnvloed door de zelfhaat van het cultureel Marxisme hebben we onszelf kapotgerelativeerd.
In combinatie met de apathie van de gezapigheid is dit relativisme nog gevaarlijker dan het op zichzelf geweest zou zijn. Zonder ankers zweven wij immers in een grote leegte. Enkel degene die vitaal is, die kracht toont, wordt gehoord en gehoorzaamd. Dat zijn tegenwoordig niet de Westerlingen. Het resultaat is een breed gedragen kruiperigheid voor de meest agressieve culturen en ideologieën uit den vreemde, en een intense haat jegens de eigen cultuur. Ook dit proces versterkt zichzelf. Als alles relatief is, is niets nog zeker, en heeft niets meer betekenis. We zijn gevangen in ons eigen nihilisme, zonder enig aanknopingspunt. We proberen uit die leegte te klimmen, we zoeken naar betekenis, en we vinden niets. Onze eigen doorgeslagen relativering heeft ons opgesloten in een wereld zonder waarde(n).
Het is moeilijk om weg te komen uit zo’n situatie. Het wordt nog lastiger gemaakt doordat we naar ontsnapping zoeken op de verkeerde plaats. De oplossing is niet te vinden door verder in het duister te stommelen en alles nog meer te relativeren. Het antwoord ligt niet in de leegte, maar in alles dat we juist verzaakt hebben: in de leidende waarden van het Westen. We hebben die waarden ten diepste verraden, maar we zijn ze niet geheel vergeten. Nog niet. We kunnen ze opnieuw omarmen.
Dit vereist wel moed, en dat is juist waar het te vaak aan schort. Want wat we in het Westen missen is zelfbewuste daadkracht. We zijn onze vitaliteit verloren. Onze individuele en culturele weerbaarheid. De zelfverzekerdheid die voortkomt uit het besef dat we ergens voor staan waar we ook trots op mogen zijn. De doelmatige bereidheid om standvastig op te treden. De wil om wanneer nodig actie te ondernemen ter bescherming van hetgeen ons dierbaar is. Die vitaliteitontbreekt tegenwoordig in het Westen.
Dat is niet vreemd. Wij hebben het hier al langere tijd gemakkelijk, en wel op een buitengewoon ongezonde manier. Over het algemeen kan gesteld worden dat naar mate het niveau van beschaving in een samenleving toeneemt, de vitaliteit afneemt— tenzij er voor de mensen een voortdurende prikkel is om actief te blijven. Bij gebrek aan gezonde drijfveren zal een overdaad aan comfort resulteren in een zekere decadentie. Wie leeft onder brute omstandigheden is immers niet onbekend met pijn en dood, en zal weinig te verliezen hebben. Maar wie op een rijke, verwende wijze leeft heeft juist veel te verliezen. Bovendien moet degene die iedere dag vecht om te blijven leven altijd hard en scherp blijven. Wie in weelde leeft kan het zich dikwijls veroorloven om te verpappen.
In een vrije samenleving wordt ook de rijke mens voortdurend uitgedaagd. In een maatschappij die is geworteld in een expliciete individualistische moraal is persoonlijke verantwoordelijkheid de norm. Individuen dragen op sociaal, moreel en economisch vlak een aansprakelijkheid voor hun keuzes en hun daden. Wie op economisch gebied onverantwoordelijk is zal zijn welvaart zien afnemen, en meteen een prikkel voelen om zijn gedrag bij te stellen. Op sociaal en moreel vlak is het niet anders: decadentie zal bestraft worden door maatschappelijke afkeuring, hetgeen gevolgen zal hebben voor iemand positie in de gemeenschap.
De opkomst van de massademocratie en de daarop onvermijdelijk volgende opbouw van een verzorgingsstaat heeft de gezonde prikkels van de persoonlijke verantwoordelijkheid grotendeels weggenomen. De verzorgingsstaat heeft de mensen dan ook infantiel en afhankelijk gemaakt. Zelfredzaamheid is een concept waarmee de Westerse mens nauwelijks nog wordt geconfronteerd. Dat maakt ons zwak, en daarom steeds méér afhankelijk van het systeem dat deze zwakte veroorzaakt. De decadentie en onverantwoordelijkheid van het collectivistische staatsbestel zijn inmiddels ‘ingeburgerd’ in de Westerse samenleving. Het blijkt dat deze normalisering van collectivistische denkbeelden een veel effectievere tirannie vormt dan de gewelddadige schrikbewinden van de vorige eeuw. De Westerse mens is ten prooi gevallen aan een sluipend collectivisme, dat de Westerse maatschappij niet aanvalt van buitenaf, maar als een ziekte de cultuur en de gemeenschap van binnuit opvreet.
Doelloze lethargie en algemene zwakte zijn niet de enige symptomen van deze kwaal. Neen. Want het is ook gekoppeld aan het ontbreken van een spirituele dimensie in de samenleving. Een religieus besef kan, als het slechts één nut zou hebben, in ieder geval dienen om een gemeenschap te verbinden op immaterieel niveau. Het kan via cultureel diepgewortelde tradities een cultuur vormen en handhaven. Zelfs wanneer de mensen niet nadenken over de achterliggende waarden en principes. Maar deze structurerende factor is voor een groot deel verdwenen uit het Westen. Lange tijd stonden ‘het Westen’ en ‘het Christendom’ bijna aan elkaar gelijk. Het bood een identiteit die, bij gebrek aan verdere kracht, nog een verenigende factor zou kunnen zijn. Die hoop is ons ontstolen.
Dit maakt ons kwetsbaar. Het betekent dat wij het gevaar lopen overrompeld te worden door culturen en ideologieën die—geheel ongeacht hun mate van beschaving—over meer vitaliteit beschikken. Het geseculariseerde Westen werd tijdens de vorige eeuw bijzonder makkelijk overheerst door de totalitaire staat, die zich in diverse vormen aandiende. Tegenwoordig zien wij aan onze grenzen een bedreiging waarmee wij eerder geconfronteerd zijn. Een fusie van totalitaire religie en totalitaire staat: de islam. In voorbije eeuwen hebben Europeanen keer op keer strijd moeten leveren tegen deze expansionistische vitale ideologie. Destijds is dit steeds gelukt onder de banier van Westerse Christelijke identiteit. Wij hebben nu geen Westerse eenheid meer. Wij hebben ook geen Christelijke identiteit meer. Wij hebben geen trots meer en wij hebben geen vitaliteit meer. En wat is daarvan de vrijwel onvermijdelijke conclusie?
Wij moeten de vitaliteit opnieuw doen ontbranden in het Westen, indien wij willen dat het Westen blijft voortbestaan. Het alternatief is ondergang. Iedereen die liefde koestert voor het Westerse besef van vrijheid en individualiteit zal de Westerse tradities moeten handhaven, en de Westerse vitaliteit in zichzelf moeten oproepen. De tijd van betuttelde zwakte is voorbij, en een zelfverklaarde Westerling die niet bereid is om bewust op te treden om zijn cultuur te handhaven is géén voorvechter van de Westerse waarden— en is in realiteit dus ook helemaal geen Westerling.
De mensen die wel over een dergelijke bereidheid beschikken, de mensen die de Westerse waarden en vrijheden liefhebben, moeten zich realiseren hoe belangrijk het is dat die waarden en vrijheden weer een centrale rol gaan vervullen in de Westerse identiteit. Dat is van existentieel belang. Méér dan welke andere cultuur in de geschiedenis is het de Westerse cultuur geweest die ieder individu respecteert; die ieder mens erkent als uniek en onvervangbaar. Het is uit dat fundamentele besef dat onze kernwaarde van menselijke vrijheid is ontsproten. Die vrijheid is immer de grootste inspiratiebron van onze identiteit: daarin ligt de kern van de Westerse cultuur, en de oorsprong van onze kracht.
Het zijn niet de externe vijanden die de ondergang van het Westen teweeg kunnen brengen. Of liever gezegd: zij kunnen dit niet, tenzij wij het uit zwakte toestaan. Thans staan wij het toe; wij rusten op onze lauweren, en nemen niet de moeite om te verdedigen wat onze voorvaderen hebben gewonnen met hun bloed, hun zweet en hun tranen. We veroorzaken zélf het risico op onze eigen ondergang, omdat we de wil hebben verloren om de Westerse cultuur op onze schilden te dragen. Niet de veroveringsdrang van onze vijanden doet ons de das om, maar onze eigen onwil om onszelf te verweren. We weten diep van binnen best dat we dit zelf in de hand hebben, maar toch zakken we steeds verder weg in defaitisme. We vragen ons dagelijks af wat er van onze beschaving is geworden, maar we doen niets om de essentie van die beschaving weer terug te vinden. Daarmee zijn we onze eigen vijand geworden.
Toch is het geen besloten zaak. Want wanneer wij onze fundamentele principes weer in de armen sluiten; wanneer wij ze weer met opgeheven hoofd verdedigen; wanneer wij onze tradities in ere houden; wanneer wij onze kennis doorgeven aan toekomstige generaties; wanneer wij deze dingen doen is de Westerse cultuur gewaarborgd.
Neem vooraleerst de waarde en de vrijheid van ieder individu als leidraad, en de Westerse cultuur herrijst in al haar glorie. Als je immers waarde hecht aan ieder uniek leven; als je trots bent op je vrijheid; als je gelooft in de waardigheid van het goede… dan wil je daarvoor ook strijden. Dan zie je in waarom iemand die individuen wel ketenen, die vrijheid wil afnemen en de waardigheid van het leven besmeurd helemaal geen tolerantie of respect verdient. Dan is jouw vitaliteit sterker dan de daadkracht van de collectivistische culturen. Dan zal je ook bemerken dat je weer onderdeel bent van een Westerse gemeenschap van gedeelde waarden.
Dat is uiteindelijk wat wij, verdedigers en pleitbezorgers van de Westerse waarden, voor ogen hebben: het herstel van onze waarden, onze traditie en onze gemeenschapszin. Westerlingen moeten weer onderdeel worden van de gedeelde traditie die ons met elkaar verbindt, gekenmerkt door de gedeelde waarden die ons maken wij wij zijn. En in die context moeten de Westerlingen ook weer worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden en herinnerd aan hun aloude rechten en vrijheden. Dit beteken dat zij die hulp verdienen—zij die buiten hun eigen schuld in de problemen komen—binnen de gemeenschap ook weer zullen kunnen rekenen op steun. Daar legt onze taak. Wij zullen, buiten de staat om, deze eeuwenoude (maar recentelijk zwaar beschadigde) gemeenschap moeten herstellen. De vorming van een Westerse waardengemeenschap is de enige manier om de vrijheid en de waarde van het individu te beschermen.
Een dergelijke waardengemeenschap kan het vacuüm opvullen dat is ontstaan sinds het wegvallen van het Christendom als verenigende factor van de Westerse wereld. Lange tijd zijn ‘Westers’ en ‘Christelijk’ synoniemen geweest. Daarvan is niet langer sprake, en dat is ook niet nodig. Ook zonder een specifieke religie kunnen wij ons bewust blijven van de waarden die in het Westen zijn gevormd. Wij pleiten voor een bewuste Westerse identiteit: de Westerling mag trots zijn op zijn cultuur, en zou zich expliciet moeten identiceren als drager van die cultuur. Wij identificeren ons dan ook als Westerlingen. Dat betekent dat wij de daarbij behorende waarden, tradities en geschiedenis in de armen moeten sluiten. Het betekent niet dat wij ons allemaal identificeren als Christen— het betekent enkel dat wij wel allemaal ontzag hebben voor de Westerse waarden, die mede uit het Christendom zijn ontstaan. Uiteindelijk moeten de mensen in het Westen weer bewust worden gemaakt van hun eigen cultuur. Wanneer dat bewustzijn vorm krijgt, zullen trots en daadkracht volgen.
Het zal hard werk vereisen, en een lange adem. De miserabele situatie waarin wij ons nu bevinden zal eerst nog veel erger worden, voordat het weer beter kan gaan. Dat is reden te meer om ons in te zetten voor de redding van onze identiteit, onze cultuur, onze beschaving... onze ziel en ons vege lijf. De strijd is nog niet gestreden, en we zijn nog niet verloren. De weg opwaarts ligt voor ons open; we hoeven haar enkel te bewandelen. Wij hoeven enkel de wil te tonen; de bereidheid tot handelen. Het is gemakkelijk om lethargisch weg te zakken in geweeklaag over de lamlendige tijd waarin wij geboren zijn, maar enkel wijzelf kunnen het verschil maken. Het verschil tussen licht en duister, dat dáár bestaat waar mensen moed tonen en weigeren op te geven. Indien de mensen van het Westen bereid gevonden kunnen worden om inderdaad die moed op te brengen, zal het licht van de beschaving zonder twijfel kunnen zegevieren. Maar tot die tijd bevindt het Westen zich in een duistere periode, en zijn er mensen nodig die de vlam bewaken en brandend houden.
Laat ons dan deze nachtwakers zijn, die streven naar de terugkeer van het daglicht der beschaving.



[1] Een cultuur is een consistente verzameling ideeën, normen, waarden, tradities en symbolische structuren waarmee een groep mensen zich identificeert, met als gevolg een gemeenschap die concreet gevolg tracht te geven aan de betreffende ideeën, normen, waarden, tradities en symbolische structuren.
[2] Het feit dat de Sovietunie óók tegen Nazi-Duitsland vocht maakt de Sovietunie niet goed of nobel; deze dictatuur raakte uitsluitend in oorlog met Nazi-Duitsland omdat deze twee totalitaire regimes met elkaar concurreerden, met als inzet de almacht over Oost-Europa. Voordat Duitsland besloot over te gaan tot een pre-emptieve aanval op de Sovietunie waren de twee regimes allebei bereid om het met elkaar op een akkoordje te gooien en samen andere volkeren in Oost-Europa genadeloos te onderdrukken. De morele strijd om het totalitaire Nazisme te bestrijden werd gevoerd vanuit het Westen, en alléén vanuit het Westen. De na-oorlogse geschiedenis van Oost-Europa illustreert dat de Sovietunie nooit een andere bedoeling had dan het vervangen van de nazi-dictatuur door de communistische dictatuur.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten