Er is een fabeldier, nog ongrijpbaarder dan de
verschrikkelijke sneeuwman. Het is een verschijning die regelmatig opdoemt in
politieke discussies, maar die nooit in levende lijve wordt aangetroffen: de
zogenaamde neoliberaal.
Zodra er een woordenwisseling ontstaat tussen liberalen en
socialisten, en zeker wanneer het gaat over een enigszins economisch onderwerp,
is het slechts een kwestie van tijd voordat het fabeldier zijn opwachting
maakt. Het is altijd, zonder enige uitzondering, de socialist die ermee komt.
Het fabeldier kan op meerdere manieren geïntroduceerd worden, maar het is
altijd een beschuldiging. Veelvoorkomende manieren waarop het fabeldier de
discussie binnensluipt zijn zinnen als “probleem x is veroorzaakt door
neoliberaal beleid”, of een directe aanval in de trant van “wat jij zegt is
neoliberale onzin”.
Als vervolgens wordt gevraagd wat dat is, “neoliberaal”,
komt er nooit een eenduidige definitie. Soms komen er kenmerken, vaak wordt er
gewezen op een “tendens” van de politiek “naar rechts”. Wat daarmee bedoeld
wordt, blijft altijd vaag. Maar het is wel altijd negatief. Wie een ander
neoliberaal noemt, beschuldigd hem van de politiek-economische variant van
zondigheid. Niet een specifieke zonde, maar een soort slechtaardigheid
in het algemeen.
Liberalen worden daar wel eens moe van, ondergetekende niet
uitgesloten. Zoals Frits Bolkestein ooit eens opmerkte: “Wat zijn dat,
neoliberalen? Ik ken er niet één.” Daar raakte hij de spijker op de kop: ik ken
ze ook niet, en hoewel ik veel liberalen ken, en er wel eens naar gevraagd heb,
heeft geen liberaal die ik ooit sprak zichzelf of enig ander kunnen
identificeren als neoliberaal. Het blijft een fabeldier: vaak genoemd, nooit
gezien. Waar komt dit sprookje toch vandaan?
De waarheid is dat er ooit wel neoliberalen zijn gewéést…
maar die hadden niets tot weinig van doen met het fabeldier waar nu naar wordt
verwezen. Om dat uit te leggen, moeten we even terug in de geschiedenis van het
liberalisme. Helemaal terug naar het begin, zelfs. Het liberale gedachtegoed is
ontstaan in het begin van de achttiende eeuw, voortvloeiend uit de denkbeelden
van vroege Verlichtingsdenkers zoals John Locke. Het was een stroming die zich
richtte op het idee dat alle mensen vrij en gelijkwaardig geboren waren, en
niet door anderen onderdrukt mochten worden. Kortom: het was de
politiek-filosofische uitwerking van het Verlichtingsideaal.
Op economisch vlak hield dit in dat liberalen voorstander
waren van vrij ondernemerschap (dus tegenstanders van gilden waar mensen
verplicht bij moesten horen) en van vrije handel (dus tegenstanders van
protectionistische handelsbeperkingen). Liberalen waren verdedigers van vrije
mensen en vrije markten. De overheid moest zo klein mogelijk zijn: een nachtwakersstaat
die als enige functie zou hebben om de individuele burger te beschermen tegen
aanvallen op zijn persoon, zijn eigendommen, of zijn vrijheid.
Dat is, kort gezegd, het streven van het liberalisme.
Tegenwoordig heet dat echter klassiek liberalisme. En daartegenover zou
dan staan… nieuw liberalisme? Ja, inderdaad: neoliberalisme. Dit woord
werd voor het eerst publiekelijk gebruikt in 1938. De econoom
Alexander Rüstow wilde zich ermee afzetten tegen het idee
van een geheel vrije markt. In de jaren dertig was overheidsingrijpen in de
economie namelijk uiterst populair, vooral onder invloed van de econoom Keynes.
Ook nazi-Duitsland en de Sovjetunie zagen staatsingrijpen in de economie als
zeer deugdelijk.
In die tijdsgeest van gereguleerde markten en geplande
economie wilde Rüstow het liberalisme losweken van het idee dat ondernemers
vrij zouden moeten mogen handelen. Hij streefde naar een tussenweg, die op
economisch vlak het socialisme en het liberalisme zou combineren. Voor de
originele liberalen was dit een klap in het gezicht: het liberalisme stoelt
tenslotte op het feit dat ieder mens vrij is om te doen wat hij wil zolang hij
geen schade toebrengt aan andere personen, hun eigendommen, of hun vrijheid.
Ondernemers zijn óók mensen, dus zij hebben recht op diezelfde vrijheid.
Rüstow vond van niet, en daarmee was het zogenaamde
neoliberalisme geboren. Is dat nu waar de socialisten zich zo fel tegen
verzetten? Nou, nee. De term neoliberalisme is namelijk in onbruik geraakt
sinds de jaren dertig en veertig. Tegenwoordig heet het streven naar een “derde
weg” tussen vrijheid en dwang in geen neoliberalisme meer, maar
“sociaal-liberalisme” of “links-liberalisme”. Ook veel sociaaldemocraten zijn
voorstanders van de zogenaamde derde weg, en tussen sociaal-liberalen en
sociaaldemocraten bestaat in de praktijk eigenlijk weinig onderscheid meer. Het
zijn geen liberalen en het zijn geen socialisten: het is een middengroep die
zich op pragmatisme richt en geen ideologisch fundament meer heeft. Eén ding
staat vast: ze noemen zich géén neoliberalen meer.
Het was pas in de jaren tachtig dat die term weer
terugkwam, en wel in Chili. Daar voerde de dictator Pinochet een zeer
klassiek-liberaal economisch beleid, gecombineerd met een uiterst reactionair
en anti-liberaal beleid op ieder ander terrein. Er is vrijwel niemand
die Pinochet liberaal zou noemen, behalve zijn socialistische vijanden. Die
grepen meteen de kans om de wandaden van Pinochet toe te schrijven aan het hele
liberalisme (om deze stroming zwart te maken), en gaven hier ook meteen een
naam aan. U raadt het al: neoliberalisme.
Dat die term eigenlijk al iets heel anders betekende wisten
ze blijkbaar niet, of het kon ze gewoon niet schelen. Ze konden Pinochet
natuurlijk ook geen klassiek-liberaal noemen: die stroming streeft naar
vrijheid op elk gebied, en daar had de reactionaire Pinochet duidelijk
niets mee op. Daarmee werd “neoliberaal” de gekozen term. Een soort politiek
scheldwoord, dat geen definitie had, maar zoveel betekende als “het streven
naar een vrije markt door een kwaadaardig persoon”.
Daarom is er geen definitie. Een “neoliberaal” is iedereen die economisch rechtser is dan degene die een ander zo noemt. En degene die een ander zo noemt is altijd een pleitbezorger van overheidsinterventie, dus degene die hij zo noemt is altijd slecht (in zijn ogen). Het is een term zonder betekenis, het is een woord dat enkel bestaat om een schrikbeeld van “de vijand” op te roepen. De neoliberaal is de verschrikkelijke sneeuwman van het politiek-economische debat: hij bestaat niet, maar er zijn altijd lui die er wéér mee aan komen zetten. Ze weten niet dat ze leuren met een fabeldier. Of wellicht willen ze het niet weten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten