Van modernistische kunst ben ik niet bepaald gecharmeerd – en dat
is nog zacht uitgedrukt. Eigenlijk zou ik veel van wat vandaag de dag wordt
gemaakt niet eens kunst willen noemen. Het is prutswerk zonder inhoud,
en het bestaat enkel bij de gratie van de vele bakken vol subsidie die de staat
er ieder jaar overheen stort.
Laat me duidelijk zijn: ik ben verklaard tegenstander van de
“culturele sector” die we vandaag de dag zien, omdat deze de bagger
produceert die hedendaagse kunst wil heten. Maar ik ben niet tegen kunst en
cultuur. Integendeel: ik ben er dol op. Neem me mee naar Londen, laat me los in
de National Gallery, en je bent voor de rest van de dag van me af. Maar het
Tate Modern sla ik liever over, met uw welnemen. Soms, heel soms, wordt ook
daar iets moois tentoongesteld. Dat is echter slechts de uitzondering die de
regel bevestigt, en de regel is: moderne kunst is rommel.
Waarom is dat? Hoe komt het dat we niet of nauwelijks nog
kunstwerken lijken te produceren die de moeite waard zijn? Waar, met andere
woorden, ging het mis? Ik kan in ieder geval wel zeggen wannéér: de eerste
helft van de twintigste eeuw. Vóór pakweg de Tweede Wereldoorlog werd kunst met
inhoud gemaakt. Kunst in talloze vormen en stijlen, maar altijd met een
boodschap. Met een ziel. En dat is precies wat nu ontbreekt. Hoe kan dat toch?
Het ligt niet aan het afwerpen van eerdere tradities. Lange
tijd is kunst tenslotte eerder een ambacht geweest dan een werkelijke… kunst.
Wat wij nu bewonderen in musea was toen het gemaakt werd een ambachtelijk
product, vervaardigt in dienst van een opdrachtgever. Kunst was in de eerste
plaats geen expressie van een innerlijk vuur, maar de perfectie van een
ambacht. Pas gedurende de negentiende eeuw werd kunst een doel op zich: kwam de
idee centraal te staan. (Ja; de idee, niet het idee.) Niet
voor niets is de negentiende eeuw de gouden eeuw der kunsten.
De inhoud werd belangrijker dan de vorm, niet
toevalligerwijs gelijktijdig met de periode van de “nationale ontwakingen”. De
klassieke periode, gebaseerd op een structuur van ambachtelijk meesterschap en
rigide stijlregels, kwam ten einde. Een era van romantiek, van passionele
inspiratie kwam op. Kunst werd echt kunst. Cultuur – samen met het
ontwakende patriottisme – werd iets bijna tastbaars. De cultuur, en daarmee de
kunst die een uiting van de cultuur was, kreeg een ziel.
En deze ziel, deze inhoud – de idee van een kunstwerk
– werd belangrijker dan het ambacht. Dit bracht een schoonheid in de kunsten
die daarvoor nog nooit was gezien, en die nu weer tragisch verloren is gegaan.
Een schoonheid die op veel diverse manier en op veel verschillende plaatsen tot
uiting kwam. Duitsland liep voorop, en dat mag geen verrassing heten: in
reactie op de Napoleontische bezetting was in de Duitse landen het nationale
besef opgeborreld. Voor het eerst waren de Duitse landen nu Duitsland.
Nog niet als staatkundige eenheid, maar wel als idee.
Het was een romantisch en liberaal nationalisme dat hier
opkwam, dat zich verstrengelde met – en nieuwe energie schonk aan – een rijke
culturele achtergrond. Op de voedingsbodem die hierdoor ontstond bloeiden de
grote Duitse kunstenaars op. Literaire meesters als Goethe en schilders als
Caspar David Friedrich wakkerden elk op hun eigen manier het vuur van de
romantiek aan. Het was een teken van wat komen zou.
De rigide erfenis van de klassieke, ambachtelijke stijl werd
in 1848 definitief verworpen. Het revolutiejaar 1848, waarin heel Europa een
omwenteling meemaakte: een liberale partiottenrevolte tegen de conservatieven
die getracht hadden om na Napoleon de status quo ante bellum opnieuw af
te dwingen. De politiek, de cultuur, de wereld moest veranderen – en de
kunst veranderde mee. Waar de Romantische kunstenaars zich vóór 1848 nog
“slechts” hadden afgezet tegen de klassieke conventies, gaven ze nu
daadwerkelijk vorm aan een nieuwe tijd. Niet alleen op het rumoerige
continent, maar ook in Groot-Brittannië. Daar werd, eveneens in 1848, de Pre-Raphaelite
Brotherhood opgericht. Oók romantici, die voor de beeldende kunst deden wat
Blake, Byron, Keats en Shelley al voor de Britse literatuur hadden gedaan. Een
romantische wedergeboorte.
Het was weer een heel andere stijl dan de Duitse
vernieuwing, maar wel duidelijk onderdeel van dezelfde Zeitgeist.
Hetzelfde geldt voor Frankrijk, waar de ontwikkeling wéér een ander gezicht
kreeg: impressionisme. In Amerika kwam de Hudson River School op, die de
pure geest van het ongerepte Amerikaanse continent romantiseerde. De tijd van
de klassieken was voorbij, en nu kwam de romantische era. Dat betekende een
radicale vernieuwing, maar een bezielde vernieuwing. De avant-garde van
toen is geliefd bij conservatieven van nu. En dat is niet zonder reden. Er
spraken diepgewortelde waarden en culturele inzichten uit die werken. In de
ontwikkelingen die voortkwamen uit de romantische revolutie kunnen we zelfs de
groei van onze cultuur – van onze denkwereld – traceren.
De stijl van de Prerafaëlieten ontwikkelde zich bijvoorbeeld
verder door via de Aesthetic Movement en de Arts & Crafts.
Impressionisme zette de deur open voor andere nieuwe invalshoeken, zoals
symbolisme. Er was een voortdurende culturele cyclus draaiende: these,
antithese, synthese. Schijnbare tegenstellingen tussen de diverse stijlen
vervagen wanneer men de hele periode tussen de Napoleontische oorlogen en de
Wereldoorlogen ziet als één geheel: de era van de ziel, van de inhoud en de
boodschap in de kunsten. Bijna alle stijlen van die periode droegen bij aan het
fenomeen dat we kennen als Jugendstil of Art Nouveau. Dat was zo
ongeveer het hoogtepunt van deze romantische era – en meteen ook het abrupte
einde. Op Nouveau volgde Deco, dat de romantische periode
definitief achter zich liet.
En toen… niets. Wellicht is het een aanname, maar ik geloof
dat de romantiek van de Art Nouveau is gestorven op de slagvelden van de
Eerste Wereldoorlog. Voor zulke onschuld was na “The Great War” geen plaats
meer. Op eenzelfde manier werd Art Deco slachtoffer van de Twééde
Wereldoorlog. Vergeet niet dat dit de stijl was van de Roaring Twenties, van
het Empire State Building en het vooruitgangsgeloof. De grote oorlog was
afgelopen, en nu zou de vooruitgang de wereld redden. Dat optimistische geloof
kon niet meer bestaan in een wereld waar de permanente vooruitgang een illusie
bleek – een wereld waarin ook gaskamers hadden bestaan.
Ik geloof dat Art Deco tot een rijke bloei had moeten
leiden. Of objectiever: had kunnen leiden, als de Eerste Wereldoorlog
werkelijk de “war to end all wars” was geweest. De romantische era was een
reactie geweest, de antithese van de rationele, ambachtelijke stijl, en ook van
de intellectuele Verlichtingsperiode. Op dezelfde manier dat deze passionele
romantiek een reactie was op de ambachtelijke klassieke era had er nu een
reactie op de romantische era moeten komen – een synthese tussen statige
ambacht en vurige passie, wellicht? De éénwording van Verlichting en Romantiek,
gegoten in de kracht van de vooruitgang die de jaren ’20 in de collectieve
verbeelding tot een bijna magische tijd had gemaakt?
We zullen het nooit weten. De nieuwe era van de kunsten
bleef uit. Eén laatste slachtoffer van de grote oorlogen. Sindsdien heeft onze
kunst geen ziel meer. En aangezien kunst een reflectie is van onze cultuur, van
de leidende idee van de tijd – wat zegt zielloze kunst dan over ons en over dit
tijdsgewricht waarin wij leven?
Natuurlijk, er zijn nog steeds individuele kunstenaars die
mooie, bezielde werken produceren. Dat geeft hoop. Maar ik geloof dat
kunst vóór de wereldoorlogen een culturele cyclus kende, die onze cultuur (en
de ontwikkeling daarvan) weerspiegelde. Die cyclus is gebroken, verloren
gegaan. Kunst is nu geen uiting van onze cultuur meer. Het is een uiting van
helemaal niets. Letterlijk niets. Als de huidige kunst – van na de grote
oorlogen – een naam moet dragen, dan is dit de kunst van het nihilisme.
We maakten voorheen, middels onze kunst, een beeld van de
tijd en de plaats waarin we leefden. Niet alleen in letterlijke zin, maar een
beeld van de geest van de tijd, de plaats, de cultuur. De kunsten vormden
één geheel met de cultuur van de tijd en de plaats waarin die kunst gemaakt
werd – wist die tijdsgeest niet alleen te vangen, maar ook te beïnvloeden, te
(her)vormen. Dat gebeurt nu niet meer. Kunst bestaat enkel nog als een banale
vorm van persiflage. Tegenwoordig maken we geen beeld meer van onze wereld en
de ontwikkeling en de idealen die we daar in herkennen.
Is een wedergeboorte mogelijk? Kunnen we weer kunst gaan maken die een ziel heeft? Wellicht, maar dan moet eerst de huidige rommel aan de kant. Schaf alle cultuursubsidies af, zo snel mogelijk, en hoop dat de troep verdwijnt. Dat op de puinhopen weer bloemen groeien, en ware kunst zich weer zal onderscheiden. Dat onze tijd, onze cultuur, nog een ziel hééft, om in die kunst tot uiting te brengen. Zo niet, dan zullen we onze dagen moeten slijten in de treurige era van de pindakaasvloer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten